DINSDAG 4 SEPTEMBER 1934.
Rechtstoestand gemeente-personeel.
(Manders e.a.)
houden. Het zou een groot geluk zijn, wanneer zoowel de
particuliere als de gemeentelijke credietinstellingen niets te
doen hadden.
Indien de Wethouder zou kunnen inzien, dat het wensche-
lijk is, dat de betrokkenen niet bij deze instelling terecht
komen, zou hij er ook toe te brengen zijn, voor het amende
ment te stemmen. Nu de Wethouder interrumpeert, dat hij
het wenschelijke er niet van inziet, kan spreker er ook niets
aan doen.
De Voorzitter deelt mede, dat de redacteur van het ont-
werp-reglement den voorstellers van het amendement de
volgende redactie in overweging geeft:
Öndergeteekenden stellen voor aan art. 90 een tweede lid
toe te voegen, luidende:
„2. Indien het in het eerste lid bedoelde ontslag vóór het
bereiken van den pensioengerechtigden leeftijd wordt gegeven
aan een ambtenaar/werkman, wiens wedde krachtens de in
artikel 35 bedoelde verordening 3.000.of minder per jaar
bedraagt, wordt hem een bedrag in eens uitgekeerd, gelijk
aan zijn gewone wedde over een tijdvak van anderhalve
maand (zes weken)."
De heer Wilbrink verklaart, mede namens de overige
onderteekenaren van het amendement, zich met de voor
gestelde wijziging te vereenigen.
De heer Bcekenkamp vraagt, of het begrip „invaliditeit"
nu niet uit het amendement verdwenen is, terwijl het toch
juist de bedoeling was, de uitkeering te geven bij vervroegd
ontslag wegens invaliditeit.
De Voorzitter zegt, dat het begrip „invaliditeit" wel in het
eventueel gewijzigde artikel 90 zal zijn opgenomen, aangezien
dit artikel alleen betrekking heeft op ontslag wegens ziekten,
ziels- of lichaamsgebreken.
Het College ontraadt den Raad ten sterkste de aanneming
van het gewijzigde amendement.
Het gewijzigde amendement No. 26 van den heer Wil
brink c.s. wordt aangenomen met 25 tegen 7 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Schoneveld, van Tol, Koole,
mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Vos, Bergers, Wilmer,
Kooistra, Beekenkamp, de Reede, Meijnen, van Rosmalen,
van Stralen, Wilbrink, van Weizen, Groeneveld, van Eek,
mevrouw Braggaarde Does, de heeren Kuipers, Vallentgoed,
Verweij, van der Reijden, Coster, Manders en Lombert.
Tegen stemmen: de heeren Tepe, Splinter, Romijn, Gos-
linga, Bosman, van Eecke en Tobé.
Het aldus geamendeerd artikel 90 wordt ten slotte zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
De artikelen 91 tot en met 96 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 97.
De heer Verweij ziet niet in, waarom in dit artikel de werk
man niet gelijkgesteld wordt met den ambtenaar. Beiden
kunnen aanspraak maken op het behoud van verkregen
rechten. Spreker dient een voorstel in om die ongelijkheid
weg te nemen.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amende
ment van den heer Verweij, luidende:
„Ondergeteekende stelt voor artikel 97, lid 2 van het
ontwerp-ambtenarenreglement te doen vervallen en lid 1 te
doen aanvangen met de woorden: De ambtenaar/werkman."
Dit amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Tepe zegt, dat het tweede lid van art. 97 uitsluitend
betrekking heeft op de werklieden in afwisselenden dienst, die
tot dusver wegens hun arbeid op feestdagen één dagverlof
meer hadden dan de overige werklieden. Die extra verlofdag
moet thans echter vervallen, omdat zij voortaan volgens het
vierde lid van art. 42 voor arbeid op feestdagen een extra gelde
lijke vergoeding zullen ontvangenhet vervallen van den extra
verlofdag wordt dus als het ware gecompenseerd door het
toekennen van een geldelijke vergoeding. Yan zoodanige com
pensatie is echter in de gevallen, bedoeld in het eerste lid geen
sprake; dit lid beoogt niet anders dan door bepaalde amb
tenaren verkregen rechten, die anders zouden worden verkort,
te eerbiedigen.
De heer Yerweij trekt dan zijn amendement in.
Rechtstoestand gemeente-personeel; e.a.
(van Stralen)
Aangezien het amendement van den heer Yerweij is in
getrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging
meer uit.
Artikel 97 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De artikelen 98 tot en met 101 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen,
waarna de verordening in haar geheel zonder hoofdelijke
stemming wordt vastgesteld.
Ten slotte wordt op voorstel van den Voorzitter zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming besloten Burgemeester
en Wethouders te machtigen eventueel noodige redactie
veranderingen van formeelen aard aan te brengen.
XXX. Voorstel tot het geven van namen aan verschillende
straten en een tweetal bruggen.
(Zie Ing. St. No. 193.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XXXI. Voorstel tot vaststelling van een verordening,
regelende de heffing van schoolgeld voor het gewoon lager-
en uitgebreid lager onderwijs te Leiden.
(Zie Ing. St. No. 195.)
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer van Stralen zegt, dat het College in het Ingekomen
Stuk nogal scherp stelling neemt tegen de opvatting van
Gedeputeerde Staten inzake de beroepsmogelijkheid. In 1926
is deze zaak zonder discussie onder den hamer doorgegaan,
maar welk bezwaar heeft het College er eigenlijk tegen dat
iemand, in de schoolgeldheffing aangeslagen, gelegenheid
heeft bij hoogere instanties daartegen beroep in te stellen,
indien hij meent, dat de aanslag onjuist is?
Tegen de aanslagen in de belastingen kan men, evenals
in andere gevallen, in beroep komen, indien men meent
onrechtvaardig te zijn behandeld. In verband met de toe
lichting van het voorstel vraagt spreker, of ook na het jaar
1926 nooit gereclameerd is tegen aanslagen in de schoolgeld
heffing, die niet gebaseerd waren op de aanslagen in de
Rijksinkomstenbelasting. Werd ook niet gereclameerd tegen
de aanslagen, die wel op de aanslagen in de Rijksinkomsten
belasting waren gebaseerd, dan zou geen enkele reclame zijn
ingediend en spreker kan moeilijk aannemen, dat het laatste
het geval is.
Als hoofdbezwaar tegen het scheppen van een beroeps
mogelijkheid voeren Burgemeester en Wethouders aan, dat
het zal leiden tot dubbele behandeling van dezelfde zaken
in alle instanties. Dit behoeft Burgemeester en Wethouders
niet te interesseeren, want zij zullen er geen werk meer door
verkrijgen; het kan Burgemeester en Wethouders vrij on
verschillig laten, of iemand meent tegen een aanslag in beroep
te moeten gaan.
Juist omdat het democratisch is, den belanghebbenden in
de gelegenheid te stellen, hun rechten tot in hoogste in
stantie voor te dragen en te verdedigen, ziet spreker geen
reden om tegen de beroepsmogelijkheid zooveel bezwaar te
maken als Burgemeester en Wethouders doen.
Bij velen, vooral onder de werkloozen, bestaat voorts de
grief, dat in de verordening de mogelijkheid van kwijt
schelding van schoolgeld ontbreekt.
Iemand, die op grond van onvermogen kwijtschelding van
de betaling van belasting heeft verkregen, ziet zijn aanslag
in de schoolgeldheffing gehandhaafd en wordt voor de
betaling soms jaren lang achtervolgd, hoewel deze aanslag
is gebaseerd op zijn aanslag in de Eijksinkomstenbelasting.
Velen worden daardoor gedupeerd. Iemand, die aan den
ontvanger mededeelt, ten gevolge van werkloosheid het
schoolgeld niet te kunnen betalen, krijgt ten antwoord, dat
de ontvanger daarmede voorloopig niets te maken heeft en
de betrokkene het schoolgeld schuldig blijft. Deze werklooze
ontvangt dan een waarschuwing. Hij krijgt zelfs een dwang
bevel zelfs wanneer dat beteekend is en ook de deurwaarder
van meening is, dat het bedrag niet te verhalen is, dan nog
wordt hij niet vrijgesteld; dan komt hij op een aparte lijst,
waarop hij weer een jaar blijft staan en na eenige jaren is
het mogelijk, dat die aanslag in het schoolgeld oninbaar
wordt verklaard. Dan heeft zoo'n werklooze, die amper te
eten heeft, voor zijn gezin, altijd nog dat blok aan het been,
dat hij nog schoolgeld verschuldigd is. Spreker zou in de
verordening vastgelegd willen zien, dat van het College