MAANDAG 3 SEPTEMBER 1934.
355
Rechtstoestand gemecntepersoneel.
(Verweij e.a.)
De heer Verweij heeft zich afgevraagd, of bij dit artikel
geen sprake is van een vergissing van het College. De wedde
van een ambtenaar wordt immers wel verminderd, wanneer
daarop een korting wordt toegepast, maar niet wanneer ver
haal van pensioenpremie plaats heeft.
Indien de wedde ƒ2.000.bedraagt, daarop een korting
van 5% wordt toegepast en de pensioenpremie 10 bedraagt,
zal het wachtgeld van den betrokken ambtenaar, indien hij
70 van zijn wedde ontvangt, 70 X ƒ19.d.i. ƒ1330.
moeten zijn. Overeenkomstig de redeneering, die het College
in art. 6 volgt, zal deze ambtenaar echter 70 van ƒ1710
ontvangen, aangezien volgens dit artikel de wedde is 2000.
100.b 190.—).
De heer Tcpe zegt, dat de heer Verweij en de overige voor
stellers van het amendement veel te veel achter de bepaling
van art. 6 gezocht hebben.
In dit artikel moet een definitie van het begrip „gewone
wedde" worden opgenomen met het oog op de nitkeering, die
in geval van ziekte en het verblijf onder de wapenen betaald
wordt. Het gaat daarbij niet om het wachtgeld. De uitdruk
king „gewone wedde" is alleen van kracht voor deze veror
dening en heeft dus absuluut geen beteekenis voor het wacht
geld. De wedde, die krachtens de algemeene salarisverorde-
ning wordt bepaald, vormt den grondslag van het wachtgeld.
Art. 59 van deze verordening regelt de uitkeering, welke
de ambtenaar in geval van ziekte ontvangt en welke niet
hooger mag zijn dan het bedrag, dat hij zou ontvangen,
wanneer hij niet ziek was, waarom in artikel 6 wordt bepaald,
dat onder „gewone wedde" wordt verstaan het bedrag, dat
hem volgens de algemeene salarisverordening toekomt, ver
minderd met den aftrek voor pensioen. De aftrek voor pen
sioen heeft ook plaats, wanneer de ambtenaar niet ongesteld is.
De heer Verweij heeft uit het betoog van den Wethouder
begrepen, dat bij aanneming van het ongewijzigde artikel 6
volgens het gemeentebestuur onder „gewone wedde" moet
worden verstaan het salaris, waarvan men behalve de overige
kortingen ook de pensioensbijdragen heeft afgetrokken.
Indien de verordening naar de letter wordt toegepast, zal dit
aanleiding geven tot onbillijkheden. In geen enkel ander
ambtenarenreglement komt een dergelijke bepaling voor.
Indien men ter berekening van de „gewone wedde" het
salaris vermindert met de pensioensbijdragen, zal dit een
ongunstigen invloed hebben op de berekening van de uitkeering
bij ziekte en het bedrag van het wachtgeld. Spreker kan niet
aannemen, dat zijn amendement op een vergissing berust,
waarom hij het handhaaft.
De heer Tepe moet aannemen, dat de heer Verweij niet de
meening toegedaan kan zijn, dat de ambtenaar-werkman,
die wegens ziekte of ongeval niet in staat is werkzaamheden te
verrichten, zijn volle salaris zonder aftrek van pensioensbij
dragen behoort te ontvangen. De uitkeering, die in een der
gelijk geval wordt betaald, is geregeld in art. 59 en aangezien
daarin sprake is van „gewone wedde", dient een omschrijving
van dit begrip elders in de verordening opgenomen te zijn.
Wanneer men nu in die omschrijving van de gewone wedde
niet bepaalt, dat de pensioensbijdrage afgetrokken wordt,
dan zou dat tot gevolg hebben, dat op den ambtenaar, wan
neer hij ziek is niet, wanneer hij gezond is wel de pensioens
korting wordt toegepast. Dat wenscht de heer Verweij toch
ook niet; dat kan zelfs niet, maar dat zou het gevolg zijn.
Men zoekt er veel te veel achter; het heeft niets te maken
met wachtgeld of met pensioengrondslag. Spreker weet niet,
in hoeverre het in andere verordeningen niet voorkomtdaar
zal het misschien op andere wijze omschreven zijn of vanzelf
sprekend geacht worden.
Het amendement nr. 1 van de heeren Kuipers, Verweij
en Schüller wordt verworpen met 21 tegen 12 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Schoneveld, van Tol, Bergers,
Wilmer, Beekenkamp, de Reede, Tepe, Splinter, Romijn,
Meijnen, Eikerbout, van Rosmalen, Goslinga, Wilbrink,
Bosman, Tobé, van Es, van der Reijden, Coster, Manders
en Lombert.
Vóór stemmen: de heer Koole, mevrouw de Clerde
Bruijn, de heeren Vos, Kooistra, van Stralen, van Weizen,
Groeneveld, van Eek, mevrouw Braggaarde Does, de heeren
Kuipers, Vallentgoed en Verweij.
De heer Beekenkamp zegt, dat de dag van 31 Augustus,
Koninginnedag, voor het Nederlandsche volk ongetwijfeld
van groote beteekenis is. Sprekers amendement spreekt voor
zich zelf en behoeft geen nadere toelichting; het geeft uit-
Rcchtstocstand gemeentcpersoncel.
(Beekenkamp e.a.)
drukking aan deze gedachte, dat het in de eerste plaats ligt
op den weg van het gemeentebestuur, dat het gepaste uitingen
van nationale gevoelens voor en door gemeente-ambtenaren
en -werklieden weet te waardeeren; een gemeentebestuur
behoort dus juist op den nationalen feestdag, die 31 Augustus
moet zijn, zijn personeel gelegenheid te geven dien dag te
vieren.
De duur van den feestdag kan dan voor elk bijzonder
geval door het College worden vastgesteld. Men zal ver
standig doen daarbij ook eenigszins rekening te houden
met de regeling voor het rijkspersoneel.
Spreker hoopt, dat het College bereid zal zijn het amende
ment over te nemen.
De heer van Eek meent, dat men kan volstaan met het
voorstel van het College aan te nemen, volgens hetwelk als
feestdag ook wordt beschouwd elke dag, als zoodanig door het
College aangewezen; totnutoe was het College gewoon ook
den verjaardag van het hoofd van het regeerend vorstenhuis
aan te wijzen als een feestdag. De sociaal-democraten hebben
zich daartegen nooit verzet, maar nu in plaats van die be
voegdheid van het College uitdrukkelijk wordt bepaald, dat
de verjaardag van het hoofd van het regeerend vorstenhuis
als feestdag wordt beschouwd, is dit nog iets anders. Het is
b.v. mogelijk, dat er eens een College zou komen, dat van een
andere meening was; dat zou belemmerd worden om op te
treden naar eigen gevoelen en naar de gevoelens, die in de
gemeente heerschen. Men kan zeer goed respect en eerbied
hebben voor de wijze, waarop het hoofd van het regeerend
vorstenhuis optreedt, zonder dat men daarom meent, dat de
verjaardag daarvan als een feestdag moet worden beschouwd.
Spreker acht het dus overbodig en niet noodig in dezen de be
voegdheid van het College aan banden te leggen.
Hoe zou het bovendien zijn, wanneer die verjaardag eens op
een anderen dag werd gevierd? Dan zou volgens het amende
ment-Beekenkamp de dag, waarop de verjaring plaats heeft,
als feestdag beschouwd worden en de dag, waarop de verjaring
gevierd wordt, niet. Dit acht spreker toch een onregelmatig
heid. Spreker wenscht zich dus te houden aan het voorstel
van het College en zal tegen het amendement-Beekenkamp
stemmen.
De heer Tepe zegt, dat het College bereid is het amendement-
Beekenkamp over te nemen, evenwel niet in zijn tegenwoordige
redactie, want het College gevoelt ook het laatste bezwaar
van den heer van Eek. Het College wijzigt het artikel in
dien zin, dat in artikel 6, eerste lid sub d, in plaats van de
woorden „den dag, waarop Leidens ontzet wordt gevierd"
worden gelezen de woorden „de dagen, waarop de verjaardag
van het hoofd van het regeerend Vorstenhuis en Leidens
ontzet worden gevierd". Dan ondervangt men tevens de door
den heer van Eek aangevoerde moeilijkheid.
De heer van Eek handhaaft zijn bezwaren.
De heer van Stralen meent, dat totnutoe niet alle gemeente
diensten op 31 Augustus volledig werden stopgezet.
De Voorzitter: Zoover mogelijk.
De heer van Stralen zegt, dat dit nu voor sommige groepen
van het gemeentepersoneel tot een vollen dag wordt uitge
breid.
Spreker heeft ten minste begrepen, dat indien zij als feest
dagen worden genoemd, den geheelen dag vrijaf wordt ge
geven.
De heer Tepe zegt, dat het College omtrent den aanvang
van de met name genoemde feestdagen geen bepalingen kan
maken, maar wel kan vaststellen, dat bepaalde feestdagen,
b.v. de verjaardag van H. M. de Koningin en de dag, waarop
Leidens ontzet wordt gevierd, des middags om 12 uur be
ginnen.
Nadat amendement No. 21 door de voorstellers is inge
trokken, wordt het gewijzigd artikel 6 vervolgens zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
De artikelen 7 en 8 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 9.
De heer Vos ontkent de juistheid van de stelling, die men
in den laatsten tijd verdedigt, dat de gehuwde ambtenares
een belemmering vormt in den strijd tegen de werkloosheid.