MAANDAG 3 SEPTEMBER 1934. 367 Rechtstoestand (jemeentepcrsoneel. (Tepe c.a.) vallen, waarin het noodzakelijk is, schept voldoenden waar borg, dat de Zondag niet alleen in theorie, maar ook in de praktijk voor de ambtenaren, waar het maar eenigszins mogelijk is, een rustdag zal zijn. De heer Verweij gaat uit van de gedachte, dat het natuurlijk kan voorkomen, dat op Zon- en feestdagen arbeid verricht moet worden; er zijn inrichtingen, b.v. Endegeest, waar men in het algemeen op Zondag de zaak niet kan sluiten. Wil echter het vrij geven op Zon- en feestdagen eenige beteekenis hebben voor het personeel, dan is het gewenscht te bepalen, dat, met erkenning van de noodzakelijkheid om op Zondag te werken, het personeel toch per jaar recht heeft op tenminste 26 vrije Zondagen, hetgeen niet overdreven is. De heer Schoneveld vraagt, hoe de tegenwoordige toestand voor het personeel in zijn geheel is. Heeft dit 26 Zondagen per jaar vrij? Yan het antwoord op deze vraag zal afhangen, of spreker vóór het amendement-Verweij zal stemmen. De heer Tepe zegt, dat in de tegenwoordige regeling voor geschreven zijn 26 vrije Zondagen, maar dat onder de tegen woordige regeling van de rechtspositie van de ambtenaren niet vallen de verplegenden van de gestichtenvoor hen gold totnutoe de bepaling van de 26 vrije Zondagen ook niet, omdat dit zonder aanmerkelijke uitbreiding van het personeel in verband met den dienst niet kan. Men zou dan personeel moeten aanstellen, dat op de andere dagen niet voldoende emplooi zou hebben. Het verplegend personeel van de ge stichten valt echter wel onder deze verordeningdaarom kan deze bepaling nu niet opgenomen wordendan krijgt men een toestand, die niet te verantwoorden is. Men zou de gestichten moeten overbelasten met personeel alleen om deze bepaling'. De heer Schoneveld vraagt, hoeveel vrije Zondagen het personeel dan heeft. De heer Tepe weet dat niet uit zijn hoofd, maar het zijn er geen 26. Natuurlijk moet in dergelijke gestichten ook op Zondag gewerkt worden; dat bedrijf kan nooit stilstaan; wanneer men het bedrijf geheel wil instellen op 26 verplichte vrije Zondagen, dan zou men het sterk moeten overbelasten; op de overige dagen zou men dan geen werk hebben voor het personeel. De heer Manders meent, dat in de meeste gevallen bij de gemeentediensten met Zondagsdienst het personeel wel 26 vrije Zondagen zal hebben. Spreker meent, dat men het er mee eens zal moeten zijn, dat men in de gestichten zooals Endegeest niet altijd 26 vrije Zondagen zal kunnen geven. Zij, die daar dienst doen, kunnen óf wel een vrijen Zondag voormiddag hebben, maar hebben dan een bezetten Zondag namiddag of Zondagavond, of wel ze hebben een vrijen namiddag, maar dan is de morgen bezet. Bij deze en andere permanente diensten zal het personeel er genoegen mede moeten nemen, dat het den eenen Zondag b.v. tot des avonds 6 of 8 uur vrij is en den anderen Zondag na 6 of 8 uur geen dienst behoeft te doen. Spreker acht dit voor het personeel verkieslijker dan het hebben van 26 vrije Zondagen. Het amendement No. 7 van de heeren Kuipers, Verweij en Schüller wordt verworpen met 20 tegen 12 stemmen. Tegen stemmen: de heeren van Tol, Bergers, Wilmer, Beekenkamp, de Reede, Tepe, Splinter, Romijn, Meijnen, Eikerbout, van Rosmalen, Wilbrink, Bosman, van Eecke, Tobé, van Es, van der Reijden, Coster, Manders en Lombert. Vóór stemmen: de heeren Schoneveld, Koole, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Vos, Kooistra, van Stralen, Groeneveld, van Eek, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Kuipers, Vallentgoed en Verweij. Artikel 32 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming- aangenomen. De artikelen 33 tot en met 36 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. De heer Vos vraagt zich af, of het niet beter is, het amen dement van de heeren Wilbrink, Eikerbout en Bergers, thans voorgesteld op art. 49, tegelijk met art. 37 te behandelen, aangezien het evenals dit artikel handelt over het ontslag bij invaliditeit, terwijl art. 49 spreekt van het overlijden van den ambtenaar/werkman. Rechtstoestand gemeentepersoneel. (Voorzitter c.a.) De Voorzitter deelt mede, dat het College voornemens is, den Raad voor te stellen het amendement van den heer Wilbrink c.s. te doen behandelen tegelijk met art. 90 van het ontwerp-reglement. De artikelen 37 tot en met 40 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 41, waarbij tevens aan de orde komt het amendement No. 8 van de heeren Kuipers, Verweij en Schüller, luidende: „Ondergeteekenden stellen voor in het ontwerp-ambtenaren- reglement art. 41 lid 2 aldus te lezen: ,,Met afwijking van het bepaalde in het le lid wordt aan de havenrechercheurs en de brugwachters voor elk uur opgedragen dienst buiten hun gewonen werktijd een gelde lijke vergoeding toegekend, berekent op dezelfde wijze als in art. 42 voor de werklieden is geregeld." De heer Verweij is het met de opvatting van het College inzake de overwerkvergoeding voor de havenrechercheurs en brugwachters niet eens. Aan deze groep van gemeente- personeel is, op grond van den aard van hun werk, in tegen stelling met andere groepen van gemeentepersoneel niet 48, maar 55 uur per week dienst opgedragen. De sociaal-demo craten zijn zooveel mogelijk gekant tegen het maken van overurenwanneer in een bepaalden tak van gemeentedienst overuren moeten worden gemaakt, bestaat er voor het gemeentebestuur aanleiding de vraag onder het oog te zien of het niet gewenscht en beter is, tot uitbreiding van personeel over te gaanhet is beter, dat van een tak van gemeentedienst 10 gezinnen kunnen leven dan 9, die dan door het maken van overuren aan een hooger weekloon komen. In het algemeen is spreker dus tegen het maken van overuren; blijkens de practijk kan men er echter als werkgever en ook als gemeente bestuur niet buiten in bepaalde gevallen; daarom heeft men dus een overwerkregeling te maken, die dan behoorlijk moet zijn. Waar nu het werk van de havenrechercheurs en brug wachters aldus wordt gewaardeerd, dat het geen bezwaar meebrengt, voor deze groepen de 55-urige werkweek door te voeren, moet nog niet eens extra voor deze groepen wat het overwerk betreft een andere regeling gelden, die kennelijk ten doel heeft de regeling van artikel 42 krachteloos te maken. De overwerkuren van dit personeel moeten vallen onder de normale overwerkregeling van het gemeentepersoneel. De heer Tepe zegt, dat de heer Verweij het doet voorkomen, alsof deze regeling van de overwerkvergoeding voor de haven rechercheurs en brugwachters bedoelt een ongunstige uit zondering te scheppen voor dit personeel, in tegenstelling tot het in artikel 42 genoemde personeel, maar dat is volkomen onjuist. Deze bepaling schept juist een uitzondering ten gunste van deze categorieën. De havenrechercheurs en brug wachters behooren tot de ambtenaren; voor dezen wordt overwerk niet betaaldten aanzien van de andere ambtenaren zijn deze categorieën dus juist in een bevoorrechte positie. Het is dus geen afwijking van artikel 42, maar een van het eerste lid van artikel 41. In de aan de havenrechercheurs en brugwachters toegekende overwerkvergoeding zal geen wijziging worden gebracht; het College meent, dat de tegen woordige tijdsomstandigheden heusch niet wettigen in deze regeling, die totnutoe gegolden heeft, nog weer een extra verbetering te brengen voor deze categorieën. Daarom ont raadt spreker het amendement. De heer Verweij heeft niet beweerd, dat voor deze groepen van gemeentepersoneel geen overwerkregeling bestaat. Voor deze groepen geldt echter een andere regeling dan die, welke in art. 42 als de normale regeling wordt beschouwd. De heer Tepe merkt op, dat het ambtenaren en geen werk lieden zijn. De heer Verweij zegt, dat zij ten aanzien van het overwerk wel tot de werklieden behooren. De heer Tepe betoogt, dat de ambtenaren in den regel overwerk niet betaald krijgen. De bepaling van het tweede lid van artikel 41 vormt dus een uitzondering ten gunste van de groep havenrechercheurs en brugwachters, die men niet met de werklieden moet vergelijken. De heer Verweij begrijpt dit wel, maar hij en de zijnen bedoelen voor deze groepen van het personeel als compensatie voor het gemis van de 48-urige werkweek een zoodanige overwerkregeling te treffen, dat zij vallen onder de als normaal

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 19