366
MAANDAG 3 SEPTEMBER 1934.
Rcehtstoesland gemeentcpersoneel.
(Verweij e.a.)
(De heeren Beekenkamp en van Stralen hadden de ver
gadering inmiddels tijdelijk^ verlaten.)
Het amendement Ho. 5 van de heeren Kuipers, Verweij
en Schüller wordt vervolgens verworpen met 20 tegen 11
stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Schoneveld, van Tol, Vos,
Bergers, Wilmer, de Reede, Tepe, Splinter, Romijn, Meijnen,
Eikerbout, van Rosmalen, Wilbrink, Bosman, van Eecke,
Tobé, van Es, van der Reijden, Coster en Lombert.
Vóór stemmen: de heer Koole, mevrouw de Clerde Bruijn,
de heeren Kooistra, van Stralen, Groeneveld, van Eek,
mevrouw Braggaarde Does, de heeren Kuipers, Vallentgoed,
Verweij en Manders.
(De heer van Stralen was inmiddels in de vergadering
teruggekeerd.)
Artikel 30 wordt ten slotte zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Beraadslaging over artikel 31, waarbij tevens aan de
orde komen:
1°. het amendement Ho. 6 van de heeren Kuipers, Verweij
en Schüller, luidende:
„Ondergeteekenden stellen voor in art. 31 van het ontwerp-
am.btenarenreglem.ent de volgende wijzigingen aan te brengen:
De normale arbeidsduur van de werklieden bedraagt:
a. voor hen, die in afwisselenden dienst zijn per week
gemiddeld 48 uur berekend over een tijdvak, waarin een
volledige periode van het ploegenstelsel is vervuld.
b. in het voorstel van B. en W. te doen vervallen de woorden
,,en niet behooren tot de in het 2e lid bedoelde werklieden",
lid 2 te doen vervallen."
2°. het amendement Ho. 18 van den heer van Weizen,
luidende
„Ondergeteekende stelt voor om Art. 312 Hoofdstuk IV
van het ontwerp ambtenaren en werkliedenreglement laatste
alinea aldus te lezen:
vast te stellen op ten hoogste 8 a 9 uur per etmaal en ten
hoogste 48 uur per week."
De heer Verweij zegt, dat na de verwerping van sprekers
amendement op artikel 30 de Raad waarschijnlijk ook dit
amendement zal verwerpen; spreker heeft echter rekening
gehouden met de mogelijkheid van verwerping en wil als
nog een poging wagen om met betrekking tot lid 2 nog iets
te bereiken. In lid 2 wordt aan het College een zoodanige be
voegdheid tot afwijking van lid 1 sub a gegeven, dat voor
zeer belangrijke groepen gemeentewerklieden in geen enkel
opzicht meer gesproken kan worden van den 8-urendag.
Door de bepaling van art. 31, lid 2, wordt de achturige
arbeidsdag voor het door spreker genoemde personeel illusoir.
Ten einde te kunnen bereiken, dat de achturige arbeidsdag
voor deze groep gehandhaafd blijft, trekt spreker zijn amen
dement in en dient hij een nieuw amendement in.
Aangezien het amendement Ho. 6 van de heeren Kuipers,
Verweij en Schüller is ingetrokken, maakt het geen onder
werp van beraadslaging meer uit.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amende
ment van den heer Verweij, luidende:
„Ondergeteekende stelt voor art. 31, lid 2, van het
ontwerp-ambtenarenreglement zoodanig te wijzigen, dat de
woorden, volgende op het woord „waakdiensten" en eindi
gende vóór „vast te stellen op ten hoogste 10 uur per etmaal
en ten hoogste 55 uur per week", worden geschrapt."
Dit amendement wordt voldoende ondersteund, en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Manders zal ook aan dit amendement zijn stem
geven. Spreker kan wel degelijk verantwoorden, wat hij bij
de behandeling van het vorige artikel heeft gezegd. Hij liet
daarbij duidelijk uitkomen, dat de verdeeling van den arbeids
tijd en de regeling van het loon twee van elkaar gescheiden
zaken zijn, die wel verband met elkaar kunnen houden, maar
dit niet behoeven te doen. Spreker begrijpt Zeer goed, dat
de heer Wilbrink dit niet verstaat en het waarschijnlijk nooit
zoo ver zal brengen, dat hij zich tot deze gedachte kan op
werken.
De geschiedenis zal spreker ten slotte wel in het gelijk stellen,
maar spreker had liever, dat de Raad het thans deed.
Rechtstoestand gemeentepersoncel.
(Tepe e.a.)
De heer Tepe heeft den indruk, dat het amendement van
den heer Verweij niet bijzonder logisch is, aangezien niet
blijkt op grond van welk motief men voor de eene categorie
van arbeiders den verlengden arbeidstijd zal handhaven, terwijl
men voor de andere categorie, wier inspanning gelijk te stellen
is met die van de eerste categorie, den normalen arbeidstijd
niet zal mogen verlengen. Verder is volgens de Arbeidswet de
arbeidsduur voor de categorieën, die de heer Verweij met zijn
amendement bedoelt, aanmerkelijk langer, nl. 12 uur, met
een maximum van 60 uur per week. Bovendien komt deze be
paling reeds voor in het bestaande reglement. Ook de aanvaar
ding van dit amendement-Verweij zal wederom meerdere
kosten voor de gemeente tengevolge hebben. De toestand
van de gemeente en haar financiën op het oogenblik is niet van
dien aard om door bijzondere tegemoetkomingen aan het
gemeentepersoneel wat den arbeidsduur betreft de gemeente
nog weer op hoogere lasten te jagen, te meer waar deze rege
ling van den arbeidsduur toch reeds gunstiger is dan in de
Arbeidswet is vastgelegd. Op deze gronden ontraadt spreker
ten sterkste ook het nieuwe amendement-Verweij.
De heer Verweij ontkent, dat zijn amendement onlogisch
is; dan zou spreker het niet ingediend hebben. Dit amende
ment is voorgesteld, omdat het logische amendement zoo
even verworpen is; dat er dan een onlogisch amendement
komt, is niet aan den voorsteller te wijten, maar aan den gang
van zaken hier. Met dit amendement tracht spreker nog iets
te bereiken voor hen, die in andere plaatsen onder de 48-
urige werkweek vallen.
Het amendement Ho. 18 van den heer van Welzen wordt
verworpen met 31 tegen 1 stem, die van den heer Manders.
(De heer Beekenkamp was inmiddels in de vergadering
teruggekeerd.)
Het door den heer Verweij nieuw ingediende amendement
wordt vervolgens verworpen met 18 tegen 14 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren van Tol, Bergers, Wilmer,
Beekenkamp, de Reede, Tepe, Splinter, Romijn, Meijnen,
van Rosmalen, Wilbrink, Bosman, van Eecke, Tobé, van Es,
van der Reijden, Coster en Lombert.
Vóór stemmen: de heeren Schoneveld, Koole, mevrouw
de Clerde Bruijn, de heeren Vos, Kooistra, Eikerbout,
van Stralen, Groeneveld, van Eek, mevrouw Braggaarde
Does, de heeren Kuipers, Vallentgoed, Verweij en Manders.
Artikel 31 wordt ten slotte zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Beraadslaging over artikel 32, waarbij tevens aan de orde
komt het amendement Ho. 7 van de heeren Kuipers,
Verweij en Schüller, luidende:
„Ondergeteekenden stellen voor in art. 32 van het ontwerp-
ambtenarenreglement na sub b in lid 2 als sub c op te nemen:
„dat voor geen ambtenaar meer dan 26 Zondagen (feest
dagen niet inbegrepen) binnen den diensttijd vallen."
De heer Kuipers uit zijn misnoegen over de verwerping
van alle amendementen, die hij en zijn mede-onderteekenaren
op vorige artikelen hebben ingediend.
Spreker en de zijnen willen trachten in dit Ambtenaren
reglement te doen vaststellen, dat het personeel behalve de
feestdagen ten minste 26 vrije Zondagen per jaar moet hebben
en dienden daarom hun amendement op art. 32 in. Spreker
hoopt, dat zijn medeleden dit amendement ook kunnen
steunen, daar dit in het belang ook van hunne leden is.
De heer Tepe zegt, dat een bepaling als de heer Kuipers c.s.
voorstellen wel in het thans geldende ambtenarenreglement
voorkomt, maar niet in het nieuwe reglement kan worden
opgenomen, omdat dit ook geldt voor het personeel van de
gestichten en de Brandweer.
Van het personeel der gestichten doet eiken dag ®/7 deel
dienst, zoodat bij aanneming van het amendement uitbreiding
van het personeel voor den Zondag noodig is, waarbij men
echter voor het meerdere personeel op andere dagen geen vol
doende emplooi zal hebben. De aanneming van het amende
ment heeft derhalve nadeelige financieele gevolgen.
Ook het personeel der Brandweer zal bij opneming van
deze bepaling uitgebreid moeten worden. Bij de Lichtfabrieken
zal men een vierploegendienst moeten hebben.
De algemeene bepaling van het reglement, dat op Zon- en
feestdagen geen arbeid wordt verricht, behalve in de ge-