362 MAAND AG 3 SEPTEMBER 1934. Rechtstoestand gemeentepersoncel. (Voorzitter e.a.) Dit amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter zegt, dat de meerderheid van het College het verkeerd acht, dat een ambtenaar, wanneer hij tegenover het College verschijnt, zich in dergelijke omstandigheden kan laten bijstaan door een raadsman; zij vreest, dat die raads man steeds zal zijn een rechtsgeleerd raadsman en dat die er op uit zal zijn voor zijn cliënt alles te bereiken wat er te bereiken is, dat hij zich dus scherp zal stellen tegenover het College en in de verhouding, die tusschen ambtenaar en College bestaan moet, een geheel andere stemming en sfeer zal brengen dan wenschelijk is. Het College gevoelt, dat de verhouding tusschen ambtenaar en College een vertrouwelijke moet zijn en dat die niet anders dan benadeeld kan worden wanneer daar derden tusschen komen. Het College is zich bewust, dat het den ambtenaar met alle mogelijke voorzichtigheid en égards behandelt en hem alle mogelijke gelegenheid geeft zich te verdedigen. De gedachte is ook wel geuit, dat het voor het College gemakkelijker zal zijn een zachte veroordeeling over den ambtenaar uit te spreken wanneer het met hem alleen is dan wanneer een rechtsgeleerd raadsman zich in dat gesprek mengt. Op dien grond acht de meerderheid van het College het beter in dit stadium den raadsman in het College niet toe te laten. Uit het amendement-Tepe blijkt echter, dat de heer Tepe toch wel eenigermate beïnvloed is door hetgeen hij in het College gehoord heeft; immers, dat amendement berust ge heel op de gedachte, dat er behoort te zijn een verhouding van vertrouwen tusschen den ambtenaar en dengene, die hem in de hiërarchieke lijn het naast staat. Bij aanneming van het amendement van den heer Tepe zal bij het onderhoud, dat de ambtenaar/werkman met zijn onmiddellijken chef heeft, de zaak niet vertroebeld worden door de rechtskundige sfeer, welke een rechtskundig raadsman allicht zal scheppen. De aanneming van het amendement- Tepe zal voor de meerderheid van het College aangenamer zijn dan de aanneming van het amendement van den heer Beekenkamp c.s., maar voorloopig acht het College het niet raadzaam, een raadsman toe te laten. De heer Eikerbout gelooft, dat het College zich op deze wijze werk op den hals haalt, waarvan het meer onaange naamheden dan plezier zal hebben. Het Georganiseerd Overleg was unaniem van oordeel, dat de thans in het amendement-Beekenkamp aangegeven weg de juiste was. Wanneer men met een rechtsgeleerd raadsman begint, is men nog niet dadelijk klaar. Rechtsgeleerden zijn ten eerste tamelijk duur en zijn ten tweede vaak niet ten volle op de hoogte van de zaken, waarom het gaat, indien zij zich althans niet geheel en al ingewerkt hebben. Het is de bedoeling, dat de ambtenaar/werkman zich een raadsman kan assumeeren, die tot zijn organisatie behoort. Het betrokken bestuurslid zal veel meer succes hebben, wanneer het de belangen van den ambtenaar/werkman be pleit bij de directie van den dienst dan wanneer de zaak reeds bij het College aanhangig is gemaakt. Wanneer zich bij een bedrijf moeilijkheden voordoen, kan men in de meeste gevallen veel gemakkelijker tot een oplossing komen in eerste instantie dan wanneer in hoogste instantie een beslissing moet worden genomen. Het is daarom beter, het amendement van den heer Beekenkamp c. s. aan te nemen. De heer Beekenkamp is nog niet geheel en al overtuigd door het betoog van den heer Eikerbout en kan zich ver eenigen met de suggestie van den heer Tepe. Indien het amendement van den heer Tepe, dat van de minst verre strekking is, het eerst in stemming wordt gebracht en door den Raad wordt aanvaard, zal spreker zijn amendement intrekken. De heer Eikerbout merkt op, dat het amendement van den heer Beekenkamp c.s. als zijnde van de verste strekking het eerst in stemming behoort te worden gebracht. Spreker zal het amendement overnemen, indien de heer Beekenkamp het intrekt. De heer Beekenkamp trekt thans zijn amendement in. Aangezien het amendement No. 23 van de heeren Beeken kamp, van Es, Wilmer en van der Reijden is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De heer Eikerbout dient het amendement van den heer Beekenkamp c.s. opnieuw in. Rechtstoestand gemccntepcrsonecl. (Tobé e.a.) Het door den heer Eikerbout overgenomen amendement (No. 23) wordt aangenomen met 16 tegen 15 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Schoneveld, van Tol, Koole, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Vos, Kooistra, de Reede, Eikerbout, van Stralen, Groeneveld, van Eek, me vrouw Braggaarde Does, de heeren Kuipers, Vallentgoed, Yerweij en Lombert. Tegen stemmen: de heeren Bergers, Wilmer, Beekenkamp, Tepe, Splinter, Romijn, Meijnen, van Rosmalen, Wilbrink, Bosman, van Eecke, Tobé, van Es, van der Reijden en Coster. In verband met deze beslissing wordt het amendement van den heer Tepe geacht te zijn vervallen. Het aldus geamendeerde artikel 22 wordt ten slotte zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 23, zooals dit door Burgemeester en Wethouders in Ingekomen Stukken (No. 137) is gewijzigd, en de artikelen 24 tot en met 27 worden achtereenvolgens zonder beraadsla ging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 28. De heer Tobé acht het eenigszins vreemd, dat iemand een geschenk kan vorderen, zooals in lid 1, sub b staat; spreker dacht altijd, dat een geschenk vrijwillig gegeven werd. Nog vreemder komt het spreker voor, dat Burgemeester en Wet houders volgens lid 2 schriftelijk iemand het recht kunnen toekennen een geschenk te vorderen. Bestaat dit op het oogenblik in gemeentedienst en zoo ja, wanneer en hoe gebeurt dit1? Volgens lid is het den ambtenaar/werkman verboden ten eigen bate gebruik te maken van hetgeen hij in zijn betrekking heeft vernomen. Dit lijkt spreker voor den gemeente-ambte naar en -werkman eenigszins een terugzetting. De burgerij is immers als het ware opgevoed in het denkbeeld, dat een ambtenaar/werkman tot geheimhouding van wat hij in dienst heeft vernomen verplicht is; nu kan volgens lid 3 hem een briefje gegeven worden, dat hij het wel mag bekend maken. Ook daaromtrent verzoekt spreker eenige inlich tingen, want het komt hem zeer vreemd voor, dat b.v. de Gemeente-Ontvanger eenvoudig ontheven zou worden van den plicht tot geheimhouding zonder dat de burgerij hiervan iets af weet. Wanneer zij een pet droegen, waarop was aangegeven, dat zij niet tot geheimhouding verplicht zijn, was het mogelijk. Men weet het echter niet en leeft in de veronderstelling, dat hun wel geheimhouding is opgelegd. Spreker vraagt hier omtrent inlichtingen. De heer Tepe erkent, dat de redactie van artikel 28, sub c, niet gelukkig is. Weliswaar kunnen Burgemeester en Wet houders volgens het tweede lid van dit artikel dispensatie van het verbod van art. 28, sub b, verleenen, maar spreker is het met den heer Tobé eens, dat het niet aangaat dispen satie te verleenen aan een ambtenaar/werkman om geschen ken te vorderen of te verzoeken. Iets anders is het geven van verlof om in bepaalde gevallen aangeboden geschenken aan te nemen. Het vorderen van geschenken zal zeer zelden voorkomen en is dan zeer afkeurenswaardig, zeker voor een ambtenaar. Spreker is voor de argumentatie van den heer Tobé, die hem reeds eerder zijn bezwaren had kenbaar gemaakt, onmiddellijk gezwicht. Spreker heeft vergeten, deze zaak in het College ter sprake te brengen, maar hoopt, dat het zich zal kunnen vereenigen met de wijziging, die spreker thans voorstelt n.l. om lid 2 te lezen als volgt: „2. Burgemeester en Wethouders kunnen in bijzondere gevallen onder door hen te bepalen voorwaarden schriftelijk ontheffing verleenen van het verbod in het eerste lid onder b, voor zoover het aanneming van geschenken betreft, en van het verbod van het eerste lid onder Het komt een enkele maal voor, dat ambtenaren in dienst van de gemeente Leiden mededeeling wenschen te doen van hetgeen zij in hun betrekking hebben vernomen b.v. aan de bladen. Spreker denkt hierbij aan het verstrekken van marktberichten enz. Zij mogen het niet doen zonder toestem ming van Burgemeester en Wethouders en onder deze voor waarde ziet spreker in de verstrekking van dergelijke gege vens hoegenaamd geen kwaad. Ook voor de gevallen, waarin ambtenaren op de een of andere wijze in procedures zijn gewikkeld en als getuigen gehoord worden, moeten Burgemeester en Wethouders de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 14