MAANDAG 3 SEPTEMBEE 1934.
Rechtstoestand gemeentepersonccl.
(Beckenkamp e.a.)
gesproken wordt van een „goed ambtenaar" en hij zou daarom
trent gaarne een duidelijke uitspraak van het College wenschen.
Spreker zelf meent, dat de uitdrukking „goed ambtenaar"
niet beteekent „ethisch-goed ambtenaar", maar „technisch-
goed ambtenaar". Uit hetgeen de heer Vos zeide, zou uit
het eerste lid a contrario geconcludeerd kunnen worden, dat
een ambtenaar, op wiens zedelijk gedrag gegronde aan
merkingen waren te maken, b.v. in concubinaat leeft
uit gemeentedienst kan worden ontslagen, hetgeen (naar
spreker vermoedt) toch niet in overeenstemming is met
de bedoeling van het reglement. Beteekent nu „goed ambte
naar" ethiseh-goed of technisch en vakkundig-goed ambtenaar?
De heer Vos zegt, dat in het eerste lid wordt bedoeld een
„ethisch-goed ambtenaar". Dat hij zich behoort te gedragen,
zooals een goed ambtenaar/werkman betaamt, kan niet
slaan op zijn technische bekwaamheden, maar op zijn zedelijke
gedragingen en spreker beweert, dat als iemand vloekt of ruwe
en onzedelijke taal bezigt, hij zich niet gedraagt als „goed
ambtenaar".
De heer Beekenkamp zegt, dat de heer Vos dus uitgaat
van het standpunt, dat iemand, die in concubinaat leeft,
zich als een „goed ambtenaar" gedraagt?
De heer Romijn zegt, dat hij dat niet als ambtenaar doet.
De heer Wilmer is met den heer Wilbrink van oordeel,
dat deze bepaling moet worden aangenomen, nu zij eenmaal
door het College is voorgesteld.
Men kan van meening zijn spreker laat zich daarover
niet uit dat het in de gemeente Leiden niet noodig is,
een dergelijke bepaling voor te stellen. Men kan ook van
oordeel zijn, dat, wordt ze voorgesteld, de bepaling anders
geredigeerd had moeten zijn.
Men moet echter in dit geval, evenals in andere gevallen
weieens noodig is, rekening houden met het psychologisch
effect van een verwerping, dat volgens spreker buitengewoon
verderfelijk zou kunnen zijn.
Spreker geeft dan ook den leden, die te respecteeren
bezwaren tegen het voorstel hebben, den raad, het toch aan
te nemen, opdat niemand uit de verwerping de conclusie
zal kunnen trekken, dat men het in den Leidschen Eaad
niet zoo erg vindt, als er gevloekt wordt.
De heer Vos verkrijgt voor de derde maal het woord en
zegt, dat men uit de verwerping van het derde lid nooit de
gevolgtrekking kan maken, die door den heer Wilmer is
aangegeven, aangezien hij, die de verwerping heeft verzocht,
is begonnen met te zeggen, dat hij het vloeken een afgrijselijke
zonde vindt.
De heer Manders heeft tegen het handhaven van het derde
lid in het geheel geen bezwaar. Spreker heeft alleen de aan
dacht er op gevestigd, dat het geen zin heeft, deze bepaling
in het reglement op te nemen, aangezien zij slechts een
gedeelte aangeeft van het verkeerde, dat men niet behoort
te doen. Het derde lid kan dus even goed vervallen.
De heer Tepe wenscht in antwoord op de vraag, welke
de heer Beekenkamp naar aanleiding van het eerste lid van
art. 18 gesteld heeft, zijn persoonlijke opinie te kennen te
geven. Spreker kan niet precies zeggen, wat de opinie van het
College daaromtrent is.
Volgens spreker is het de bedoeling in het eerste lid van
het artikel de aandacht er op te vestigen, dat een ambtenaar
zich als ambtenaar behoorlijk heeft te gedragen, maar houdt
deze bepaling zich niet bezig met de eigen huishoudelijke
en persoonlijke levensomstandigheden van den ambtenaar.
Indien iemand onzedelijke handelingen pleegt, spreekt het
vanzelf, dat hij geen goed ambtenaar is. De heer Beekenkamp
heeft een ander geval gesteld en de vraag, of dit onder deze
bepaling valt, is zeer moeilijk te beantwoorden. De uit
drukking, dat de ambtenaar/werkman zich heeft te gedragen
„zooals een goed ambtenaar/werkman betaamt" wil volgens
spreker zeggen, dat de ambtenaar/werkman een fatsoenlijk
mensch moet zijn in den algemeenen zin, zich niet schuldig
moet maken aan misdrijven of op grove manier het algemeen
fatsoen aanranden. Het derde lid is opgenomen, omdat dat
eenige zaken zijn, waaromtrent algemeen nog wel eenige
twijfel schijnt te bestaan of dat nu wel zoo erg is. Vooral
het spreken van onzedelijke taal wordt veelal niet alleen
niet als iets onbehoorlijks, maar dikwijls als een zeer ver
dienstelijke eigenschap beschouwd. Een dergelijke bepaling-
is dus noodig voor hen, die in twijfel trekken of vloeken
en het gebruiken van ruwe en onzedelijke taal afkeurens-
361
Rechtstoestand gemeentepersoncel.
(Tepe e.a.)
waardig is. Er bestaat echter geen twijfel inzake de onge
oorloofdheid van onzedelijke handelingen en daarom is een
dergelijke bepaling niet in de verordening opgenomen.
Artikel 18 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De heer Wilbrink verklaart zijne benoeming tot lid van de
Commissie voor den Markt- en Havendienst en van de Com
missie voor de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit
aan te nemen.
De heer Groeneveld verklaart zijne benoeming tot lid van
de Commissie voor het Onderwijs aan te nemen.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des
avonds te 8J uur.
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering op
Maandag 3 September 1934, des avonds te 3j uur.
Thans zijn afwezig de heeren Schiiller en van Weizen.
Voortgezet wordt de behandeling van punt 29 der agenda.
De artikelen 19 tot en met 21 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 22, waarbij tevens aan de orde
komt het amendement No. 23 van de heeren Beekenkamp,
van Es, Wilmer en van der Eeijden luidende:
„Aan artikel 22, lid 2, toe te voegen de woorden:
„Bij het verhoor en eventueel in hooger beroep kan de
ambtenaar/werkman zich doen bijstaan door een raadsman"."
De heer Beekenkamp zegt, dat de gedachte, welke in het
amendement is belichaamd, ook in het Georganiseerd Overleg
is besproken, waarbij is gebleken, dat de organisaties de moge
lijkheid geopend wenschen te zien, dat de ambtenaar/werkman
zich bij een verhoor en eventueel in hooger beroep door een
raadsman kan laten bijstaan.
Het amendement spreekt voor zichzelf.
De ambtenaar/werkman kan bij een verhoor in een situatie
verkeeren, waarin men eenige juridische kennis, of meer
kennis van de wet dan een gewoon ambtenaar/werkman
bezit, noodig heeft.
Spreker zou gaarne vernemen, hoe het College denkt over
het amendement, tegen de aanneming waarvan z. i. niet
Veel bezwaar kan bestaan.
De heer Tepe was in het Georganiseerd Overleg geen tegen
stander van de opneming van de bepaling, welke in het amen
dement is voorgesteld, en is het ook nu niet. Het College als
zoodanig staat echter afwijzend tegenover het amendement.
Spreker wenscht evenwel den voorgestelden bijstand be
perkt te zien tot het geval, waarin de ambtenaar/werkman
in beroep komt bij Burgemeester en Wethouders en dus niet
toe te staan bij de daaraan voorafgaande bespreking met het
hoofd van den tak van dienst. Het moet n.l. voor een hoofd
van een tak van dienst mogelijk blijven met den onderge
schikte, met wien hij eenig geschil heeft, vertrouwelijk te
spreken voordat de bijstand van een raadsman wordt inge
roepen. Het maakt voor den ambtenaar/werkman een groot
verschil, of hij eenvoudig een conferentie heeft met het hoofd
van den dienst, onder wien hij rechtstreeks geplaatst is, dan
wel zijn zaak moet verdedigen tegenover een college als het
College van Burgemeester en Wethouders. Spreker kan zich
voorstellen, dat menig ambtenaar/werkman zich wat bevangen
zal gevoelen wanneer hij komt voor het College, terwijl hij
zich in het algemeen vrijer zal gevoelen en beter zijn woord
kan doen en zijn zaak beter kan verdedigen tegenover het
hoofd van den tak van dienst. Spreker vermag echter niet
in te zien, welk bezwaar er tegen zou bestaan, wanneer de
ambtenaar/werkman zich voor het College liet voorzien van
den bijstand van een raadsman. De meerderheid van het
College staat echter tegenover dit amendement afwijzend.
Spreker zal een nieuw amendement indienen, waardoor de
mogelijkheid van bijstand door een raadsman wordt beperkt
tot het beroep bij het College.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amende
ment van den heer Tepe, luidende:
„Ondergeteekende stelt voor aan het tweede lid van
artikel 22 toe te voegen:
„Bij zijn verhoor door Burgemeester en Wethouders kan
de ambtenaar/werkman zich door een raadsman doen bij
staan"."