MAANDAG 3 SEPTEMBER 1934. 359 Rechtstoestand gemeentepersoneel. (Verweij e.a.) heeft dit voorstel ook niet gedaan om een hofjes- of kliekjes geest onder de ambtenaren te kweeken hij kan zich in denken, dat het wel eens geAvenscht is krachten van buiten te halen maar om den ambtenaren gelegenheid te bieden niet pro forma, maar met een redelijke kans op succes naar verschillende gemeentelijke functies te solliciteeren. De bezwaren daartegen moet men niet al te zwaar nemen. Het is veel meer in het belang van de gemeente, dat zij beschikt over een corps ambtenaren, dat te allen tijde bereid en in staat is ten volle zijn krachten te geven dan rekening te houden nu al met de mogelijkheid, dat het wel eens gewenscht zou kunnen zijn voor een bepaalde functie iemand van buiten te laten komen. De redactie van sprekers amendement verdient z.i. de voorkeur boven die van het amendement- Beekenkamp; sprekers amendement spreekt van „zooveel mogelijk", daarmede de mogelijkheid om in een bepaald geval anders te handelen open latend. Yolgt men echter de redactie van het amendement-Beekenkamp, dan beteekent dat een zoodanige verzwakking van hetgeen door hem eigen lijk bedoeld wordt, dat men er altijd nog wel onder uit kan. Het is met de redactie van sprekers amendement ernst, maar de heer Beekenkamp haalt den ernstig en kant van de zaak af door alle mogelijke voorwaarden te stellen. Dit alles kan ondervangen door het begrip „zooveel mogelijk". De heer de Reede kan zich niet met deze beide amende menten vereenigen. Spreker acht het zeer goed, wanneer het College en de hoofden van dienst rekening houden zooveel mogelijk met de belangen van de ambtenaren en dus ook den goeden ambtenaren de promotie- en verplaatsingskansen geven, die in hun belang zijn, maar spreker acht het niet goed dergelijke toestanden voor alle omstandigheden te reglementeeren, zoodat b.v. het College, dat op dit gebied toch wel getoond heeft een open oog te hebben voor de belangen van de ambtenaren, bij voorbaat wordt vastgelegd op de noodzakelijkheid zooveel mogelijk in die richting werkzaam te zijn. Al dat reglementeeren is niets anders dan de gelegenheid maken om aan een redactie te ontkomen; geen redactie zoo scherp of er is altijd een maas in het net, om haar te ontgaan. Wanneer men weet, dat de belangen van de ambtenaren behartigd worden, dan acht spreker het vertrouwen in hen, die op het oogenblik die zaak in handen hebben, van grooter waarde dan het reglementeeren in ver ordeningen en daarom zal spreker tegen deze amendementen stemmen. De heer van der Reijden zou het betreuren, indien jonge, ijverige ambtenaren, die hun best doen in de maatschappij vooruit te komen en tot voldoening hunner superieuren in het belang van de gemeente werkzaam zijn, niet in de ge legenheid gesteld konden worden bij hun tak van dienst een hoogeren rang te bekleeden. Een jonge, energieke ambte naar zal zijn uiterste best doen, wanneer hij weet, dat hij tot een hoogeren rang kan worden bevorderd, indien hij dezelfde capaciteiten en kwaliteiten heeft als de ambtenaar, die met pensioen of vertrek in dien hoogeren rang den dienst heeft verlaten. Spreker is dan ook voor het amendement van den heer Beekenkamp. De Voorzitter zegt, dat de wetenschap, dat personen uit andere gemeenten ook in den hoogeren rang aangesteld kunnen worden, voor een ambtenaar in dienst van de gemeente Leiden juist een prikkel zal vormen om zijn best te doen. De heer Tepe had niet verwacht, dat amendementen als deze ter tafel zouden komen, nadat in het Georganiseerd Overleg een soortgelijk amendement, na de bestrijding van de zijde van de bestuurstafel, was ingetrokken. De ambtenaren kunnen aan geen van beide amendementen eenig recht ontleenen. Dit zou op zich zelf een reden kunnen zijn voor het stellen van de vraag: waartoe dienen zij dan? Erger is evenwel, dat er ambtenaren kunnen zijn, die er ver wachtingen op bouwen. De voortreffelijke ambtenaren zullen dit niet zoozeer doen; zij weten wel, dat zij bij een eventueele vacature kans hebben op bevordering, indien het althans niet noodig is versch bloed van buiten te laten komen. De niet voortreffelijke ambtenaren zullen echter zeggen: „het staat uitdrukkelijk in het reglement, laten wij het werk nu maar zachtjes aan doen, wij worden toch wel bevorderd." Wanneer de bevordering niet plaats heeft (ook in dengemeente dienst komen minder voortreffelijke ambtenaren voor, die men liever zou zien verdwijnen dan overplaatsen), zullen zij zich beroepen op de geschreven bepaling, de Raadsleden afloopen en hemel en aarde trachten te bewegen om aan te toonen, dat zij veel voortreffelijker zijn dan alle andere Rechtstoestand gemeentepersoneel. (Tepe e.a.) sollicitanten. Spreker heeft op dit punt genoeg ervaring op gedaan bij de benoeming van onderwijzers en hoofden van scholen, speciaal bij het openbaar onderwijs, die van buiten kwamen, om te weten welke invloeden dikwijls gelden bij het vergeven van bepaalde betrekkingen aan personen, die in dienst zijn van de gemeente zelf. Velen zijn dan als het ware met blindheid geslagen en zien de minder goede eigenschappen van sollicitanten uit eigen kring door de vingers, alleen reeds omdat het Leidenaren zijn, die in Leiden gewerkt hebben. Wanneer men in de verordening een dergelijke bepaling opneemt, zal men zich later als het ware gebonden achten aan datgene, waaraan men zich niet gebonden mag achten. Men mag zich niet laten binden aan de aanstelling van ambte naren uit het eigen corps, dan alleen wanneer men er van overtuigd is, dat het de beste ambtenaren zijn. Wanneer men zich op een dergelijke bepaling, ook al is zij niet bindend, vastlegt en dat zal men doen handelt men onverstandig. Geen van beide amendementen heeft bindende kracht. Spreker ziet geen groot verschil tusschen beide. Beide wekken echter verkeerde verwachtingen op. De Voorzitter zegt, dat het College meer ervaring heeft van aanstelling van ambtenaren en van sollicitaties dan de Raad zelf. Spreker acht deze amendementen zeer slecht en zeer in het nadeel van de gemeente. Spreker is het niet geheel eens met den Wethouder, dat hieraan geen rechten zullen kunnen worden ontleend; in theorie heeft hij gelijk, maar het College weet zeer goed, welke rechten men zal beweren daaraan te ontleenen, behalve de verwachtingen, die men er aan ontleenen kan. Men zal het College tarten te bewijzen, dat men in bekwaamheid achterstaat bij anderen; dit zal een hoogst moeilijke en pijnlijke situatie worden voor de autoriteiten, die ambtenaren hebben aan te stellen; het is ook onaangenaam voor de ambtenaren, die eventueel het stigma zullen krijgen niet zoo ijverig en zoo bekwaam te zijn als anderen. Spreker adviseert den Raad dringend, vertrouwen te hebben in de ervaring van het College en te aanvaarden, dat men bij aanneming van dit amendement ten aanzien van de aanstelling van ambtenaren een schrede op den ver keerden weg heeft gezet. De heer Beekenkamp zegt, dat de heer Wilbrink er reeds met zeer veel nadruk op gewezen heeft, dat het voor de prestaties van de ambtenaren zeer nadeelig is, wanneer zij het gevoel krijgen, dat zij bij benoemingen gepasseerd worden wanneer sprekers amendement verworpen wordt, zal zich van het geheele ambtenarencorps een gevoel van lusteloosheid meester maken, omdat de ambtenaren dan zullen zeggen: het helpt toch niets meer; de Raad heeft positief uitgesproken, op aandrang van den Burgemeester, dat wij nooit ofte nimmer eenige kans hebben om benoemd te worden. De Voorzitter zegt, dat de heer Beekenkamp hem dan geheel verkeerd verstaan heeft. De heer Beekenkamp weet toch heel goed, dat in de practijk bijna altijd ambtenaren uit Leiden benoemd worden, ook zonder dat men de heilige overtuiging heeft, dat men de allerbesten heeft. De heer Beekenkamp A-raagt welk bezwaar er dan tegen opneming van deze bepaling is, met alle waarborgen, daaraan verbonden, zooals: bekwaamheid, geschiktheid, ijver en zelfs redenen van dienstbelang. De heeren hebben blijkbaar sprekers amendement niet gelezen. Er is gezegdhet is noodig, dat er nieuw bloed in de ambtenaarswereld komtdaarmede is spreker het eensvandaar ook dat hij zich zeer sterk verzet tegen de vaagheid van het amendement-Kuipers. Volgens den heer Verweij maakt sprekers amendement den indruk, dat het bij spreker geen ernst is. Spreker acht dat een verwijt, dat niet past in den mond van een raadslid Ann het formaat als den heer Verweijspreker gelooft ook niet, dat de heer Verweij dat heelemaal zóó zal gemeend hebben. Wat bedoelt de heer Verweij intusschen met „zooveel moge lijk"? Daarin zullen toch ook waarborgen zitten; dat zal toch zeker geen andere beteekenis kunnen hebben, dan de restricties, door spreker in zijn amendement neergelegd. De heer Verweij heeft den indruk, dat de Voorzitter in diens bestrijding van de amendementen, welke spreker en de zijnen hebben ingediend, zeer sterk een psychologisch element heeft gebracht. Hetzelfde element geldt ook voor de aanneming van deze amendementen, waarbij den ambte naren een zeker recht wordt toegekend. De ambtenaren, die in dienst A*an de gemeente hun plicht doen, hebben kans op bevordering bij de verschillende takken van dienst. Spreker geeft den Voorzitter, die nu interrumpeert, dat de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 11