GEMEENTERAAD VAN LEIDEN
169
IBreEKOHKIS KTI liK es.
N°. 196. Leiden, 30 Augustus 1934.
De Koninklijke goedkeuring van de door Uwe Vergadering
op 9 Mei 1932 vastgestelde verordening, regelende de heffing
van vergunningsrecht voor hotelvergunningen liep tot 1 Mei
1934. Vaststelling van een nieuwe heffingsverordening is dus
noodig.
In overeenstemming met het bepaalde in de verordening
regelende het vergunningsrecht voor de andere drank-
vergunningen, stellen wij U voor in de nieuwe heffings
verordening
1°. een bepaling op te nemen, dat voor tusschentijds
verleende vergunningen de eerste termijn loopt van het
verleenen van de vergunning tot 30 April daaraanvolgende
en dat voor dit tijdvak het recht kwartaalsgewijze zal worden
berekend, waarbij een gedeelte van een kwartaal voor een
geheel zal gelden;
2°. de gevallen, waarin restitutie van het vergunnings
recht wordt verleend, in de verordening te vermelden.
Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging tot vast
stelling van de navolgende verordening over te gaan:
VERORDENING,
regelende de heffing van vergunningsrecht voor hotel
vergunningen, in de gemeente Leiden.
Artikel 1.
1. Het vergunningsrecht voor een hotelvergunning be
draagt
in hotels met 7 of minder slaapkamers ƒ10.
in hotels met 8 tot en met 14 slaapkamers ƒ17.50;
in hotels met 15 slaapkamers en daarboven 25.
2. De houder van een zoodanige vergunning doet jaarlijks
vóór 1 April aan Burgemeester en Wethouders schriftelijk
mededeeling van het in het eerste lid van dit artikel bedoelde
aantal kamers. Burgemeester en Wethouders stellen den
aanslag vast en brengen dezen onmiddellijk ter kennis van
belanghebbende en van den Gemeente-Ontvanger.
Art. 2.
1. Het vergunningsrecht voor een hotelvergunning is ver
schuldigd door den houder der vergunning.
2. Het jaar, waarvoor het vergunningsrecht voor een
hotelvergunning is verschuldigd, loopt van 1 Mei van het
eene tot en met 30 April van het daaropvolgende jaar.
3. Voor een vergunning, welke tusschentijds wordt ver
leend, loopt de eerste termijn tot en met 30 April daaraan
volgende; over dit tijdvak wordt het recht bij kwartalen
berekend en geldt een gedeelte van een kwartaal voor een
geheel.
Art. 3.
Indien de houder van een vergunning bij schriftelijke,
door hem onderteekende, verklaring afstand doet van de
vergunning, worden van het betaalde vergunningsrecht aan
den vergunninghouder op zijn verzoek zooveel vierden terug
gegeven, als het aantal kwartalen bedraagt, waarin van de
vergunning geen gebruik wordt gemaakt.
Gelijke teruggave geschiedt
a. aan de rechtverkrijgenden, indien de vergunninghouder
overlijdt en het bedrijf niet ingevolge artikel 27, tweede
lid, der Drankwet (S. 476 van 1931) wordt voortgezet;
b. indien het besluit, waarbij de vergunning is verleend,
door de Kroon is vernietigd.
Art. 4.
De invordering van het vergunningsrecht voor een hotel
vergunning geschiedt overeenkomstig de verordening op de
invordering.
Art. 5.
Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden
op 1 Mei 1934. Öp dien datum wordt de verordening van
9 Mei 1932 (Gem.blad No. 10) geacht te zijn vervallen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.