168 wordt het te weinig geheven schoolgeld nagevorderd, zoolang niet sedert den aanvang van het schooljaar drie jaren zijn verstreken. Artikel 9. 1. Bij tusschentijds vrijwillig verlaten van de school wordt geen ontheffing van schoolgeld verleend voor de kalender maand, waarin de school is verlaten en voor de twee on middellijk op die maand volgende kalendermaanden, of, indien het loopende heffingsjaar geen twee kalendermaanden meer bevat, voor het kortere tijdvak. Over de na die twee maanden in dat heffingsjaar eventueel nog vallende kalender maanden wordt ontheffing verleend. 2. In geval van overlijden of vertrek uit de gemeente wordt ontheffing verleend over zooveel kalendermaanden als het heffingsjaar de maand van overlijden of vertrek niet medegerekend na het overlijden of vertrek nog bevat. 3. Voor leerlingen, die in den loop van een schooljaar worden toegelaten, is het schoolgeld verschuldigd van den aanvang van de kalendermaand af, waarin zij zijn toe gelaten. 4. Indien een leerling door ziekte of krachtens wettelijk voorschrift de school gedurende ten minste één kalender maand niet heeft kunnen bezoeken, wordt op verzoek ont heffing van schoolgeld verleend over de kalendermaanden, gedurende welke de school om die reden is verzuimd. Over de maand Augustus wordt in geen geval ontheffing verleend. Dit verzoek moet binnen twee maanden na het hervatten van het schoolbezoek na afwezigheid wegens ziekte, of krachtens wettelijk voorschrift, schriftelijk worden ingediend. Artikel 10. 1. Ontheffing op den schoolgeldaanslag wordt op schriftelijk verzoek van belanghebbende ook verleend: a. in geval van overlijden van een schoolgeldplichtige over de volle kalendermaanden, welke het schooljaar na het overlijden nog bevat, onder aftrek van het bedrag, hetwelk berekend over die maanden verschuldigd is door dengene, die na het overlijden als schoolgeldplichtige moet worden aangemerkt b. wanneer op grond van art. 95 der Wet op de Inkomsten belasting 1914 een ontheffing op een aanslag in die belasting is verleend. 2. De sub ló van dit artikel bedoelde ontheffing op den schoolgeldaanslag wordt verleend over het tijdvak, waarover het daargenoemd art. 95 is toegepast. Op die ontheffing komt in mindering hetgeen aan schoolgeld, berekend naar het over dat tijdvak overgebleven zuiver inkomen na kinder aftrek, verschuldigd zou zijn. 3. Mede heeft, op schriftelijk verzoek van een schoolgeld plichtige, vermindering van den schoolgeldaanslag plaats, wanneer een aanslag in de Rijksinkomstenbelasting wordt verminderd op grond van art. 109 der Wet op de Inkomsten belasting 1914. 4. Verzoekschriften, als in dit artikel bedoeld, moeten worden ingediend binnen twee maanden, respectievelijk na den dag van overlijden van den schoolgeldplichtige of na den dag, waarop de ontheffing of vermindering is verleend. Artikel 11. Het schoolgeld bedraagt voor een kalendermaand 1/12 ge deelte van hetgeen over het volle heffingsjaar verschuldigd is. Artikel 12. 1. Bezwaren tegen den aanslag in het schoolgeld moeten binnen twee maanden na dagteekening van het aanslagbiljet schriftelijk worden ingediend bij den Inspecteur der Gemeente belastingen. 2. Deze termijn wordt verlengd tot vier maanden voor hen, die niet hier te lande wonen. 3. Verzoekschriften moeten eveneens worden ingediend bij den Inspecteur der Gemeentebelastingen. Artikel 13. Indien de aanslag in de Rijksinkomstenbelasting, bedoeld in artikel 3, na het verstrijken van den termijn genoemd in artikel 12, eerste lid, wordt verminderd als gevolg van een nadere bepaling van het inkomen, wordt de aanslag in het schoolgeld dienovereenkomstig verminderd, indien de schoolgeldplichtige binnen twee maanden na de dagteekening van het besluit tot vermindering daartoe schriftelijk een verzoek indient. Artikel 14. Voor de toepassing van de artikelen 297, 299 en 300 van de Gemeentewet treedt de Inspecteur der Gemeentebelastingen in de plaats van den Gemeenteraad, van Burgemeester en Wethouders of van den Burgemeester. Artikel 15. Deze verordening kan worden aangehaald onder den titel „Heffingsver ordening schoolgeld buitengewoon lager onderwijs." Artikel 16. 1. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn ge treden op 1 September 1934. 2. Op dien datum wordt de verordening van 26 Juni 1933 tot heffing van schoolgeld voor het Buitengewoon Lager Onderwijs in de gemeente Leiden (Gem. blad Ho. 29) geacht te zijn vervallen, evenwel met dien verstande, dat deze verordening van toepassing blijft op alles, wat betreft de heffing van dit schoolgeld over de schoolgeldjaren, welke aan 1 September 1934 voorafgaan. IV. VERORDENING, regelende de invordering van schoolgeld voor het buitengewoon lager onderwijs te Leiden. Artikel 1. 1. De schoolgeldplichtigen worden voor het door hen ver schuldigde schoolgeld op kohieren gebracht. 2. Ten behoeve van het opmaken van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde kohieren verstrekt het hoofd der school voor buitengewoon lager onderwijs alle door of namens Burgemeester en Wethouders gevraagde inlichtingen. 3. De kohieren worden ter invordering toegezonden aan den Gemeente-Ontvanger. Artikel 2. De Gemeente-Ontvanger zendt binnen een maand na de ontvangst van een kohier, aan ieder aangeslagene een gedag- teekend aanslagbiljet, waarvan het model wordt vastgesteld door Burgemeester en Wethouders. Artikel 3. 1. Het schoolgeld is bij vooruitbetaling verschuldigd voor iedere kalendermaand. 2. De schoolgeldplichtige kan niettemin het bedrag van het schoolgeld vóór de vervaldagen in eens of in meerdere termijnen voldoen. 3. Indien bij de ontvangst van het aanslagbiljet reeds termijnen verstreken zijn, moeten deze binnen veertien dagen na dagteekening van het aanslagbiljet worden voldaan. 4. Het schoolgeld is dadelijk en in eens verschuldigd, indien de schoolgeldschuldige in staat van faillissement is verklaard, of op zijn roerende of onroerende goederen executoriaal beslag is gelegd. Artikel 4. De Gemeente-Ontvanger of die hem vervangt, is verplicht voor elke betaling onmiddellijk kwitantie op het aanslag biljet te stellen, tenzij de betaling geschiedt door over schrijving of storting op de giro-rekening. Artikel 5. De afschrijving der betaling van het schoolgeld geschiedt in de volgende orde: a. de kosten van vervolging, zoo die verschuldigd zijn; b. de oudste der vervallen termijnen. Artikel 6. Aan den leerling voor wien het schoolgeld niet binnen den bepaalden tijd is betaald, kan het verder bijwonen der lessen door Burgemeester en Wethouders worden ontzegd, totdat het verschuldigde is aangezuiverd. Artikel 7. De invordering van het schoolgeld geschiedt overigens overeenkomstig de artikelen 291 tot en met 295 der Gemeente wet. Artikel 8. Aanslagen, waarvan de invordering niet heeft kunnen plaatshebben tengevolge van gebleken onvermogen of andere geldige redenen, kunnen door den Gemeenteraad niet invorderbaar worden verklaard. Artikel 9. Deze verordening kan worden aangehaald onder den titel: „In vorderings ver ordening schoolgeld buitengewoon lager onderwijs." Artikel 10. 1. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn ge treden op 1 September 1934. 2. Op dien datum wordt de verordening van 11 Augustus 1924 op de invordering van schoolgeld voor het Buitengewoon Lager Onderwijs in de gemeente Leiden (Gem. blad Ho. 22), laatstelijk gewijzigd bij verordening van 6 Juli 1931 (Gem. blad Ho. 19), geacht te zijn vervallen, evenwel met dien verstande, dat deze verordening van toepassing blijft op alles, wat betreft de invordering van dit schoolgeld over de schoolgeld jaren, welke aan 1 September 1934 voorafgaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 6