166 2. De sub lb van dit artikel bedoelde ontheffing op den schoolgeldaanslag wordt verleend over het tijdvak, waarover het daargenoemd art. 95 is toegepast. Op die ontheffing- komt in mindering hetgeen aan schoolgeld, berekend naar het over dat tijdvak overgebleven zuiver inkomen na kinder aftrek, verschuldigd zou zijn. 3. Mede heeft, op schriftelijk verzoek van een schoolgeld- plichtige, vermindering van den schoolgeldaanslag plaats, wanneer een aanslag in de Rijksinkomstenbelasting wordt verminderd op grond van art. 109 der Wet op de Inkomsten belasting 1914. 4. Verzoekschriften, als in dit artikel bedoeld, moeten worden ingediend binnen twee maanden, respectievelijk na den dag van overlijden van den scboolgeldplichtige of na den dag, waarop de ontheffing of vermindering is verleend. Artikel 12. Het schoolgeld bedraagt voor een kalendermaand 1/12 ge deelte van hetgeen over het volle heffingsjaar verschuldigd is. Artikel 13. 1. Bezwaren tegen den aanslag in het schoolgeld moeten binnen twee maanden na dagteekening van het aanslag biljet schriftelijk worden ingediend bij Burgemeester en Wethouders. 2. Deze termijn wordt verlengd tot vier maanden voor hen, die niet hier te lande wonen. 3. Verzoekschriften moeten eveneens worden ingediend bij Burgemeester en Wethouders. Artikel 14. Indien de aanslag in de Eijksinkomstenbelasting, bedoeld in artikel 3, na het verstrijken van den termijn genoemd in artikel 13, eerste lid, wordt verminderd als gevolg van een nadere bepaling van het inkomen, wordt de aanslag in het schoolgeld dienovereenkomstig verminderd, indien de schoolgeldplichtige binnen twee maanden na de dagteeke ning van het besluit tot vermindering daartoe schriftelijk een verzoek indient. Artikel 15. Deze verordening kan worden aangehaald onder den titel: „Heffingsverordening schoolgeld gewoon lager- en uit gebreid lager onderwijs." Artikel 16. 1. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn ge treden op 1 September 1934. 2. Op dien datum wordt de verordening van 26 Juni 1933 tot heffing van schoolgeld voor het Lager Onderwijs in de gemeente Leiden (Gem. blad No. 28) geacht te zijn vervallen, evenwel met dien verstande, dat deze verordening van toe passing blijft op alles, wat betreft de heffing van dit school geld over de schoolgeldjaren, welke aan 1 September 1934 voorafgaan. II. VERORDENING, regelende de invordering van schoolgeld voor het gewoon loger en uitgebreid lager onderwijs te Leiden. Artikel 1. 1. De schoolgeldplichtigen worden voor het door hen ver schuldigde schoolgeld op kohieren gebracht. 2. Ten behoeve van het opmaken van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde kohieren verstrekken de hoofden van scholen voor gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs alle door of namens Burgemeester en Wethouders gevraagde inlichtingen. 3. Inlichtingen, als in het tweede lid van dit artikel bedoeld, worden ten aanzien van de bijzondere scholen voor gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs verstrekt door de be sturen dier scholen. Artikel 2. De kohieren voor de bijzondere scholen worden door Burgemeester en Wethouders aan het betrokken bestuur der scholen toegezonden, tenzij het bestuur aan Burgemeester en Wethouders den wensch te kennen geeft dat de inning van het schoolgeld door het Gemeentebestuur geschiedt, in welk geval deze kohieren alsmede die van de openbare scholen, aan den Gemeente-Ontvanger ter invordering worden toe gezonden. Artikel 3. De Gemeente-Ontvanger zendt binnen een maand na de ontvangst van een kohier, aan ieder aangeslagene een gedag- teekend aanslagbiljet, waarvan het model wordt vastge steld door Burgemeester en Wethouders. Artikel 4. 1. Het schoolgeld is bij vooruitbetaling verschuldigd voor iedere kalendermaand. 2. De schoolgeldplichtige kan niettemin het bedrag van het schoolgeld vóór de vervaldagen in eens of in meerdere termijnen voldoen. 3. Indien bij de ontvangst van het aanslagbiljet reeds termijnen verstreken zijn, moeten deze binnen 14 dagen na dagteekening van het aanslagbiljet worden voldaan. 4. Het schoolgeld is dadelijk en in eens verschuldigd, indien de schoolgeldschuldige in staat van faillissement is verklaard, of op zijn roerende of onroerende goederen executoriaal beslag is gelegd. Artikel 5. De Gemeente-Ontvanger of die hem vervangt, is ver plicht voor elke betaling onmiddellijk kwitantie op het aanslagbiljet te stellen, tenzij de betaling geschiedt door overschrijving of storting op de giro-rekening. Artikel 6. De afschrijving der betaling van het schoolgeld geschiedt in de volgende orde: a. de kosten van vervolging, zoo die verschuldigd zijn; b. de oudste der vervallen termijnen. Artikel 7. Aan den leerling, voor wien het schoolgeld niet binnen den bepaalden tijd is betaald, kan het verder bijwonen der lessen, indien het betreft een leerling eener openbare school, door Burgemeester en Wethouders, en, indien het betreft een leerling eener bijzondere school, door het bestuur van de school worden ontzegd, totdat het verschuldigde is aan gezuiverd. Artikel 8. De invordering van het schoolgeld geschiedt overigens overeenkomstig de artikelen 291 tot en met 295 der Ge meentewet. Artikel 9. De schoolbesturen, welke de inning van het schoolgeld niet aan het Gemeentebestuur hebben overgedragen, zenden binnen een maand na het verstrijken van den laatsten der in artikel 4 dezer verordening bedoelde termijnen, aan Burge meester en Wethouders een opgaaf van de aangeslagenen, die in gebreke zijn gebleven het door hen verschuldigde school geld te voldoen. Zij vermelden daarbij het achterstallige bedrag, de redenen, welke de inning verhinderen en de middelen door hen aangewend om tijdige betaling te ver krijgen. Artikel 10. Aanslagen, waarvan de invordering niet heeft kunnen plaatshebben tengevolge van gebleken onvermogen of andere geldige redenen, kunnen door den Gemeenteraad niet in vorderbaar worden verklaard. Artikel 11. Deze verordening kan worden aangehaald onder den titel: „Invorderingsverordening schoolgeld gewoon lager- en uit gebreid lager onderwijs." Artikel 12. 1. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 September 1934. 2. Op dien datum wordt de verordening van 11 Augustus 1924 op de invordering van schoolgeld voor het Lager Onder wijs in de gemeente Leiden (Gem. blad No. 21), laatstelijk gewijzigd bij verordening van 6 Juli 1931 (Gem. blad No. 18), geacht te zijn vervallen, evenwel met dien verstande, dat deze verordening van toepassing blijft op alles, wat betreft de invordering van dit schoolgeld over de schoolgeldjaren, welke aan 1 September 1934 voorafgaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 4