GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 163 IHeEKOIHEir STUKKEN. N°. 195. Leiden, 25 Augustus 1934. De verordening tot heffing van schoolgeld voor het gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs (Gem. blad no. 28 van 1933), alsmede die tot heffing van schoolgeld voor het buiten gewoon lager onderwijs (Gem. blad no. 29 van 1933) werden door de Kroon slechts goedgekeurd tot 1 September a.s. Mitsdien is door ons overwogen, of de bestaande verordeningen wijziging moeten ondergaan, dan wel of zij ongewijzigd opnieuw kunnen worden vastgesteld. In verband hiermede merken wij op, dat verhooging van het maximum-bedrag van het schoolgeld voor het gewoon lager onderwijs, n.l. 140.niet mogelijk is, omdat de gemiddelde kosten per leerling over de laatste jaren ongeveer met het genoemde bedrag overeenkomen. Verhooging van het maximum-schoolgeld zou, wat de gemiddelde kosten betreft, voor het buitengewoon lager onderwijs wel mogelijk zijn. Aangezien echter het tarief van het schoolgeld voor dit onderwijs steeds gelijk was aan dat voor het gewoon lager onderwijs, achten wij verhooging van het tarief niet wenschelijk. Voor het uitgebreid lager onderwijs bedraagt het maximum schoolgeld 175.terwijl de gemiddelde kosten 250. bedragen. Ofschoon dus ook hier verhooging mogelijk is, achten wij het, althans voorloopig, niet gewenscht in de jarenlang bestaande verhouding tusschen het tarief van het schoolgeld voor gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs, n.l. 1 IJ, verandering te brengen, te meer niet, omdat de kosten van dat onderwijs geleidelijk dalende zijn. Toch kan niet worden volstaan met een voorstel tot opnieuw vaststelling van de verordeningen op de heffing en invordering van dat schoolgeld, niet alleen omdat Gedepu teerde Staten hebben aangedrongen op verschillende ver anderingen in die verordeningen, maar ook, omdat de in Uwe Vergadering van 6 Augustus j.l. vastgestelde verorde ningen betreffende het schoolgeld voor het Gymnasium en Middelbaar Onderwijs verschillende bepalingen bevatten, welke o. i. thans ook behooren te worden ingevoerd ten aanzien van het schoolgeld voor het gewoon lager-, uit gebreid lager- en buitengewoon lager onderwijs. De voor naamste daarvan is wel deze, dat het schoolgeld wordt berekend naar een zoo nabij mogelijk liggenden grondslag, zoodat niet een reeds geruimen tijd geleden genoten inkomen basis is voor den schoolgeldaanslag. Waar derhalve verschillende veranderingen in de bestaande verordeningen moeten worden gebracht, is het o. i. gewenscht die bestaande verordeningen door nieuwe te vervangen. Bij het ontwerpen van de concept-verordeningen is uit gegaan van de nieuwe verordeningen voor het schoolgeld voor Gymnasium en Hoogere Burgerscholen, zoodat ver schillende artikelen van de hierbij aangeboden ontwerpen letterlijk gelijk of vrijwel gelijkluidend zijn aan die vervat in de nieuwe schoolgeldverordeningen voor het Gymnasium en de Hoogere Burgerscholen. Toch moest, waar het school geld voor het lager onderwijs door andere wettelijke voor schriften wordt beheerscht dan dat voor Gymnasium en Hoogere Burgerscholen, op verschillende punten van de evengenoemde regeling worden afgeweken. Aan de door Gedeputeerde Staten bij missives d.d. 18/27 Juli 1933 tegen de bestaande verordeningen geopperde be denkingen is in het algemeen tegemoet gekomen. Op de na te noemen punten is echter niet aan de bezwaren van Gedeputeerde Staten voldaan. Evenals in 1926 komen Gedeputeerde Staten ook thans weder met het bezwaar, dat buiten toepassing is gebleven het beroepsrecht ten aanzien van plaatselijke belastingen, neergelegd in de bepalingen der Gemeentewet, zulks als gevolg van het standpunt, zoowel door U als door ons in genomen, dat het schoolgeld niet behoort tot de plaatselijke belastingen, waarop de betrekkelijke bepalingen van de Gemeentewet van toepassing zijn. Zij voegen hieraan nog toe, dat het ons bekend zal zijn, dat de Hooge Baad sindsdien bij verschillende arresten het door hen ingenomen standpunt tot het zijne heeft gemaakt. Gedeputeerde Staten willen dus, dat van een beslissing op een bezwaarschrift tegen een schoolgeldaanslag voor het gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs, beroep openstaat bij den Baad van Beroep voor de directe belastingen en van diens beslissing beroep in cassatie bij den Hoogen Baad. Bij ons prae-advies van 15 Februari 1926 (Ingek. Stukken Ho. 54) schreven wij, dat de bepalingen van de Gemeente wet „niet van toepassing zijn, blijkt alleen reeds hieruit, „dat zij aanvankelijk wel werden aangehaald in het ontwerp der „Lager-onderwijswet 1920, maar dat de Minister van Onder- „wijs, Kunsten en Wetenschappen ze, bij de behandeling van „dat wetsontwerp, opzettelijk heeft geschrapt, om veel „overbodigen administratieven rompslomp te voorkomen". Verder schreven wij in dat prae-advies: „Slechts merken wij nog op, dat het ons ten zeerste heeft „bevreemd, dat dit College (Gedeputeerde Staten) heeft „gemeend zooveel aandrang te moeten uitoefenen, om de „verordening alsnog gewijzigd te krijgen. Behalve in spo radisch voorkomende gevallen toch, wordt het schoolgeld „gebaseerd op de Rijksinkomstenbelasting en wordt in geval „van vermindering van den aanslag in die belasting (waarbij „beroep op den Baad van Beroep en den Hoogen Baad „mogelijk is) het schoolgeld, op verzoek van den schoolgeld- „plichtige, eveneens verminderd. In het reclamerecht tegen „den aanslag in de Bijksinkomstenbelasting, hebben vrijwel „alle schoolgeldplichtigen dus reeds het middel dat Gedepu teerde Staten hun nu nog eens willen geven. Van hoe weinig „beteekenis voor de schoolgeldplichtigen deze quaestie „practisch is, blijkt wel uit het feit, dan onder de thans „nog geldende verordening nimmer is gereclameerd tegen „aanslagen, welke niet op de Bijksinkomstenbelasting waren „gebaseerd". „Daarentegen zou inwilliging van het verzoek van Ge deputeerde Staten kunnen leiden tot dubbele behandeling „van dezelfde zaken in alle instanties." Ondanks den tegenstand van Gedeputeerde Staten ver wierf de verordening in 1926 de Koninklijke goedkeuring en is de verordening daarna nog eenige malen Koninklijk goedgekeurd. Thans beroepen Gedeputeerde Staten zich op verschillende arresten van den Hoogen Baad. Bij de bestudeering van de door Gedeputeerde Staten bedoelde arresten is echter gebleken, dat dit College zich ten onrechte op die arresten beroept. Daar toch lag de zaak aldus, dat de Baden van Beroep zich competent achtten om van de beroepen kennis te nemen, terwijl de Baad van Beroep hier zich herhaaldelijk onbevoegd verklaarde. In andere gevallen gold het beroepszaken, tegen school- geldaanslagen, gebaseerd op verordeningen, waarbij de be trekkelijke artikelen van de Gemeentewet toepasselijk waren verklaard. Ter vermijding van absoluut overbodigen rompslomp, achten wij het gewenscht in deze niet aan het -verlangen van Gedeputeerde Staten te voldoen. Verder wenschen Gedeputeerde Staten geen ontheffing van schoolgeld te zien verleend in geval van staken van beroep e.d. Aangezien een dergelijke bepaling o. i. volkomen terecht wel is opgenomen in de nieuwe verordening op het schoolgeld voor het Gymnasium en Hoogere Burger scholen, is zulk een bepaling ook opgenomen in de hierbij behoorende ontwerpen. Verder merken wij nog op, dat de bepalingen betreffende pleegouders uit de regeling voor het gewoon lager- en uit gebreid lager onderwijs moeten vervallen, krachtens een arrest van den Hoogen Baad. Voor het buitengewoon lager onderwijs gelden niet de schoolgeldbepalingen der Lager-onderwijswet 1920. Vandaar, dat ook thans weder voor dat onderwijs afzonderlijke ont werpen zijn samengesteld, waarin de beroepsprocedure (Baad van Beroep, Hooge Baad) evenals in de bestaande verordening is opgenomen. Met verwijzing naar de bij de stukken gevoegde adviezen van de Commissie voor het Onderwijs en de Commissie van Financiën, geven wij U thans in overweging over te gaan tot vaststelling van de navolgende verordeningen: I. VERORDENING, regelende de heffing van schoolgeld voor het gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs te Leiden. Artikel 1. 1. Ter tegemoetkoming in de kosten van het gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs wordt schoolgeld geheven voor het genieten van onderwijs aan: a. een openbare of bijzondere school voor gewoon lager onderwijs b. een openbare of bijzondere school voor uitgebreid lager onderwijs. 2. Het schoolgeld is verschuldigd door de ouders, of, bij ontstentenis van beide ouders, door de voogden of de ver zorgers van de leerlingen. Artikel 2. De heffing geschiedt naar het inkomen van de ouders der leerlingen, of, bij ontstentenis van beide ouders, van de leerlingen zeiven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 1