MAANDAG 6 AUGUSTUS 1934.
345
Schoolqeld Gymnasium en H. B. S.
(Tepe.)
Zeker, in vergelijking met de bestaande regeling is bet een
tamelijk behoorlijke verhooging, maar daaruit vloeit uit
sluitend voort, dat totnutoe het schoolgeld veel te laag was.
Wanneer men het College in deze iets zou willen verwijten,
zou het tenhoogste kunnen zijn, dat het niet eerder gekomen
is met een voorstel tot verhooging; daartoe was al eerder reden,
maar juist onder den druk van de tegenwoordige tijdsom
standigheden heeft het dit zoo lang mogelijk uitgesteld. Nu
echter op alle posten bezuinigd moet worden en op alle
denkbare wijzen getracht moet worden op billijke, zij
het vaak voor de betrokkenen min of meer onaangename,
wijze, geld bijeen te brengen voor het besturen van de gemeen
te-huishouding, zag het College de noodzakelijkheid in ook
van een verhooging van de schoolgelden voor het middelbaar
en voorbereidend hooger onderwijs. Dit voorstel is echter
niet van nu, maar dateert al van de inmiddels aangenomen
en goedgekeurde begrooting.
Men heeft getracht aan te toonen, dat deze verhooging on
billijk of onredelijk zou zijn. Spreker sluit zich aan bij den
heer Wilmer, dat hier niet kan worden gesproken van een
onredelijke schoolgeldheffing. Slechts één voorbeeld: een ge
zin met 4 kinderen, waarvan 1 een dezer instellingen bezoekt,
betaalt bij de oude regeling voor het Gymnasium en de H.B.S.
bij een inkomen van 1500.niets, maar voor de u.l.o.-
school ƒ4.62, voor de Christelijke H.B.S. ƒ70.en voor
de Katholieke H. B. S. 25.Bij een inkomen -van 2500.
zijn de cijfers achtereenvolgens: 14.(bij de nieuwe regeling
20.8,25, 70.en 25.bij een inkomen van 4500.
33.(bij de nieuwe regeling ƒ62.ƒ24,75, ƒ80.en
60.Waar zelfs het maximum bij deze nieuwe regeling nog
niet toekomt aan het gemiddelde, dat het onderwijs per kind
kost (welk gemiddelde 444.bedraagt, dus aanmer
kelijk meer dan de heer de Reede meende) zal men moe
ten erkennen, dat dit absoluut geen onredelijke regeling is.
Br is opgemerkt, dat tengevolge van dezen maatregel
het arbeiderskind niet in staat zou zijn, het middelbaar onder
wijs te bezoeken. De heer Wilmer heeft er reeds aan de hand
van cijfers op gewezen, dat dit volstrekt niet het geval is.
Wanneer bij een inkomen van 30.per week 0,20 school
geld per week moet worden betaald, is dat toch heusch niet
bovenmatig. Spreker meent zelfs, dat men èn aan de arbeiders
èn aan de gemeenschap een slechten dienst zou bewijzen
door het onderwijs geheel vrij te geven. Immers, velen zouden
er alleen door zoodanige vrijstelling toe gebracht worden,
hun kinderen naar deze inrichtingen te zenden, zonder rekening
te houden met den aanleg van de kinderen, terwijl vele minder-
gegoeden het veeleer op prijs zullen stellen indien zij, al is
het ook maar een kleinigheid, bijdragen in de onkosten van
het onderwijs, aan hun kinderen gegeven. Spreker is overtuigd
dat deze regeling redelijk en billijk is en ook de kleine inkomens
niet te zwaar belast.
De heer Groeneveld is in hoofdzaak tegen deze regeling,
omdat hij het bespottelijk vindt, dat eenerzijds de salarissen
verlaagd worden en anderzijds de schoolgelden verhoogd;
volgens hem moet verlaging der salarissen ook tot gevolg
hebben verlaging der schoolgelden; dat zou hij tenminste
logisch vinden. Spreker in het geheel niet. De heer Groeneveld
verliest iets zeer belangrijks uit het oog, nl. dat zelfs het
volgens het tarief hoogste schoolgeld nog lang niet de gemid
delde kosten per leerling dekt. De redeneering van den heer
Groeneveld zou opgaan, wanneer de schoolgelden volmaakt
dekten de kosten van het onderwijs, maar waar dit niet zoo
is, waar een overgroot deel van de onkosten van het onderwijs
reeds nu betaald worden door de gemeenschap, brengt ver
laging van de salarissen volstrekt niet als consequentie mede
verlaging ook van het schoolgeld. De consequentie kan zijn,
dat die verlaging komt ten goede van de gemeenschap, het
geen onder de tegenwoordige omstandigheden zeer logisch
is. Daarom is het juist te doen; de gemeenschap is verplicht
te zorgen de inkomsten te vergrooten en de uitgaven te ver
minderen; daarom voert men in verhooging der schoolgelden
en verlaging der salarissen, niet om rechtstreeks hen, die van
de onderwijsinstellingen profiteeren, te ontlasten; daar is
het ook de tijd niet naar; men is op het oogenblik gedwongen
de lasten van de overheid te verminderen en de inkomsten
te verhoogen, hetgeen noodzakelijk tengevolge heeft ver
zwaring van de lasten der burgers; wat ligt nu meer voor de
hand dan een deel van die lasten ook te laten dragen door
hen, die rechtstreeks van een onderwijsinstelling profiteeren.
Ook zonder deze verhooging betaalt ieder, ook iemand die
nooit van plan is of in de gelegenheid zal zijn kinderen naar
een instelling van middelbaar onderwijs te zenden, behoorlijk
mee in de kosten van het middelbaar onderwijs.
Spreker is overtuigd, dat men door aanneming van dit
voorstel volstrekt geen onbillijkheid begaat; bovendien zou
men, wanneer men het niet deed, genoodzaakt zijn een andere
Schoolgeld Gymnasium en H. B. S.
(Tepe e.a.)
regeling te ontwerpen, Avant de Raad heeft nu eenmaal be
sloten een zeker bedrag te vinden op de begrootingdaaraan
is men dus gehouden en spreker ziet geen kans een regeling
te ontwerpen, die redelijker, billijker en verstandiger zou zijn
dan de rijksregeling.
De heer Goslinga zegt, dat men bij zijn cijfervergelijkingen
A7erzuimd heeft te vermelden, dat de hier genoemde inkomens
zijn zuivere inkomens, d.w.z. na toepassing van den kinder
aftrek. De berekening van den heer Wilmer, dat iemand
met 30.inkomen en 4 kinderen maar 0,20 per week
betaalt, is niet juist; daarvan gaat eerst kinderaftrek afdat
bedrag is dus nog lager.
De heer Vos A-raagt waar in de begrooting de post van ƒ13000
is te vinden. Spreker heeft in de begrooting gevonden een
raming van de opbrengst van de schoolgelden bij het middel
baar onderwijs ad 33.000.tegen 35.000.het vorige
jaar, dus 2.000.minder. Naderhand is wel een nota van
wijziging gekomen, maar daarin Aundt spreker niets omtrent
de schoolgelden bij het middelbaar onderwijs. Bij de begrooting
is dus geen besluit gevallen inzake deze verhooging der school
gelden. Zeker, in de Memorie van Antwoord is wel gezegd,
dat het zou moeten gebeuren, maar een besluit A-an den
Raad in dien zin heeft spreker niet kunnen vinden, noch in de
begrooting, noch in de behandeling in den Raad.
Tegenover den heer de Reede wil spreker opmerken, dat
het bij hem volstrekt geen kwestie van politiek is. De heer
Wilmer heeft gezegd, dat de verhooging niet zoo groot
is, maar spreker heeft toch duidelijk gemaakt, dat het school
geld in het algemeen verdubbeld wordtdat blijkt ook uit het
totale bedrag: ƒ33.000.was de raming in de begrooting,
welke nu vermeerderd wordt met 40.000.zoodat het totale
bedrag meer dan verdubbeld wordt.
De voorstanders van deze verordening zijn er niet in geslaagd
sprekers hoofdbezAvaar te weerleggen, nl. dat deze verordening
het tal van kinderen onmogelijk zal maken, dit onderwijs te
volgen. Dit laatste is wel naar den zin van den heer de Reede,
doch niet naar dien van spreker, die op het standpunt staat,
dat elke vermeerdering van kennis kan (hij zegt niet: altijd
zal) leiden tot hoogere beschaving. Men moet dus niet spreken
van een teveel aan arbeiders met een boord, maar moet juist
trachten, het aan zooveel mogelijk kinderen mogelijk te
maken, dit onderwijs te volgen. Waar deze verordening dat
juist zal belemmeren, kan spreker er niet zijn stem aan geven.
De heer van Weizen acht de beschouwingen, gehouden om
aan te toonen, dat ook menschen met een gering inkomen in
staat zouden zijn een der kinderen naar gymnasium of H. B. S.
te zendeh bezijden de realiteit; niet alleen het schoolgeld
bepaalt de mogelijkheid om een kind het onderwijs aan die
inrichting te doen volgen, er komen tal van factoren bij, die
hier niet in het geding gebracht worden, die de tendenz, die
in deze regeling ligt, absoluut niet uit den weg ruimen. Spreker
persisteert dan ook bij zijn stelling, dat deze regeling inder
daad tot gevolg moet hebben, dat daarnaar althans gestreefd
wordt, zooveel mogelijk kinderen van minvermogende ouders
van het volgen van dit onderwijs te weren. In de pers is reeds
geruimen tijd een campagne gevoerd om het volgen van het
middelbaar en hooger onderwijs door minder gesitueerden
enz. zooveel mogelijk te beperken. Spreker is principieel
voorstander van kosteloos onderwijs, maar zelfs met hand
having van dit principe kan men bezwaar hebben tegen een
regeling, die zooals deze niet streeft naar en niet bereikt een
redelijke verdeeling van de lasten.
Inderdaad is het niet moeilijk om, zooals de heer de Reede
zegt, een dergelijke zaak te maken tot een quaestie van poli
tiek; het zou mogelijk zijn over deze zaak breed opgezette
en uitvoerige politieke beschouwingen te gevenspreker heeft
zich daarvan echter onthouden.
Spreker weet, dat de kosten, die het Rijk besteedt voor
lager, middelbaar en hooger onderwijs, aanmerkelijk ver
schillen.
Over het klassekarakter zal spreker het nu niet hebben,
maar geen der sprekers heeft kunnen wegredeneeren het feit,
dat deze regeling er toe moet leiden en uitdrukkelijk ten doel
heeft het weren zooveel mogelijk van de kinderen van min
vermogende ouders van dit onderwijs.
De heer Groeneveld zegt, dat de opmerking van den heer
Goslinga volstrekt niet juist is.
De heer de Reede heeft er op gewezen, dat de menschen
in moeilijke omstandigheden verkeeren doordat hun inkomsten
dalen. Bij handhaving van de bestaande verordening zou men
dan ook minder schoolgeld behoeven te betalen, hetgeen
een kleine verlichting zou beteekenen. Maar men doet juist