344 MAANDAG 6 AUGUSTUS 1934. Schoolgeld Gymnasium en II.B.S. (Vos e.a.) wat bij elke 100.inkomen méér telkens verhoogd wordt met 1.40. Bij een inkomen van 2.300.4.300.wordt het schoolgeld ongeveer met de helft verhoogd, bij een inkomen van 4.300 tot 5.000.wordt het ongeveer of meer dan ver dubbeld. Gezien ook het feit, dat in de laatste jaren de in komens van de ouders aanmerkelijk zijn gedaald, kan men begrijpen, dat de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs in haar kort en daardoor juist zeer duidelijk advies het betreurt, dat door dezen maatregel het tal van kinderen onmogelijk zal worden gemaakt het onderwijs aan die in richtingen te volgen. De Overheid heeft ook nog met een andere omstandigheid te rekenen; tot voor enkele jaren konden ouders voor hun niet meer leerplichtige kinderen nog eenig emplooi of gelegenheid tot voorbereiding voor een vak of beroep vinden, maar in de laatste jaren is ook die gelegenheid sterk verminderd, zoodat de ouders met deze kinderen een voudig geen raad meer weten en gelukkig zijn als zij nog ge legenheid kunnen vinden hen verder onderwijs te kunnen doen genieten; dan zijn zij tenminste toch aan het werk. Het is daarom de plicht van de Overheid om te zorgen voor verruiming en vergemakkelijking van de gelegenheid tot het ontvangen van voortgezet onderwijs; noodig zijn maatregelen om het tal van kinderen juist wel mogelijk te maken het ouderwijs aan deze scholen te volgen. Spreker kan dus niet medewerken aan een dergelijke verordening en zal daartegen moeten stemmen. De heer Groeneveld sluit zich aan bij den heer Vos en kan zich ook met de strekking van deze wijziging niet vereenigen. Bij tal van bestuurders van land en gemeenten bestaat een streven om de loonen te drukkenmen ziet daarin een middel om uit den economischen chaos te komendoor de loonen te verlagen, zou dan alles goedkooper worden en zou men het doel bereiken. Inderdaad zijn de salarissen van de leeraren bij dit onderwijs reeds eenige keeren verlaagd, maar volgens die redeneering zou ook het schoolgeld ver! aagd moeten worden. Maar hier zal het omgekeerde gebeuren: de salarissen van de leeraren zijn al eenige keeren verlaagd, maar de school gelden worden verhoogd. Dat klopt niet met elkaar. Er wordt hier een zeer belangrijk verhooging van de schoolgelden voorgesteld, welke 40.000.per jaar moet opbrengen. Bovendien wordt de progressie in de bestaande verordening thans belangrijk verzwakt; vooral bij de lagere inkomens wordt het schoolgeld nagenoeg verdubbeld, maar bij de hoogere inkomens lang niet in die mate, en dat maakt de zaak nog erger. Spreker kan zich dan ook in geen geval met dit voorstel vereenigen. De heer van Weizen wijst er eveneens met nadruk op, dat de progressie zoodanig wordt geregeld, dat het bedrag, dat Burgemeester en Wethouders door deze verhooging der schoolgelden willen vinden, in het bijzonder door de lagere inkomens wordt opgebracht. In een vorige vergadering is er bij de behandeling van het voorstel om de salarissen van de hoofdambtenaren van de electriciteitsfabriek te verhoogen, op gewezen, dat voorheen het streven van de heerschende klasse er op gericht was om de leiding gevende functies in het openbare leven uitsluitend door deze klasse te doen be zetten, doch dat naarmate de arbeidersbeweging zich ontwik kelde, daarin eenige verandering is gekomen. Die vroegere tendenz om een monopolie te scheppen voor de heerschende klasse, ziet men ook bij deze regeling, waarvan de bedoeling blijkt te zijn om juist de kinderen van hen, die zeer lage in komens hebben, van deze inrichtingen verwijderd te doen houden, hoewel die kinderen in intellectueele gaven volstrekt niet de minderen zijn van de kinderen van vermogende ouders. Deze tendenz is voor spreker aanleiding, met deze wijziging geen genoegen te nemen. Alleen het feit al, dat de progressie in de schoolgeldheffing zoo miniem is, dat niet gesproken kan worden van een billijke verdeeling der lasten, beteekent de grootst mogelijke onbillijkheid. Waar het College voort durend spreekt van een billijke verdeeling der lasten in de huidige omstandigheden, spreekt het toch van zelf, dat deze lasten, in het bijzonder die van het onderwijs, die dus direct betrekking hebben op de cultureele waarden van een groot deel der bevolking, in het bijzonder van de kinderen, in het bijzonder gelegd moeten worden op hen, die ze het beste kunnen dragen. Daarom zal spreker ook tegen dit voorstel stemmen. De heer Wilmer kan zich met dit voorstel vereenigen. Het schoolgeld te verhoogen is niet aangenaam, maar ook na deze verhooging kunnen de schoolgelden nog volstrekt niet hoog worden genoemd. In de eerste plaats in verhouding tot de Schoolgeld Gymnasiun en II.B.S. (Wilmer e.a.) schoolgelden voor de bijzondere Hoogere Burger Scholen; die zijn aanmerkelijk hooger. Maar ook op zich zelf zijn de school gelden ook na de verhooging nog niet hoog. Het wordt den arbeiders door deze verhooging absoluut niet onmogelijk ge maakt hun kinderen een opvoeding te geven, die hen tot intellectueelen maakt, zooals de heer van Weizen zeide. Wanneer iemand met 4 kinderen en 30.inkomen per week een kind naar de H. B. S. stuurt, zal hem dat kosten 0.20 per week, hetgeen niet aanmerkelijk afwijkt van het bedrag, dat hij moet storten, wanneer hij een van zijn kin deren naar de bewaarschool stuurt. Iemand met 4 kinderen en 2400.inkomen betaalt 24.— voor een kind op het gymnasium. Hoe gaarne spreker ook zou hebben gezien, dat de omstandigheden deze verhooging niet noodzakelijk maakten, men kan werkelijk niet zeggen dat na deze ver hooging de schoolgelden zoodanig zijn, dat ze door de kleinere en grootere inkomens niet meer gedragen zouden kunnen worden. Men kan van het principe uitgaan, dat de school gelden ten eenen male moeten worden afgeschaft, en dat de kosten van het onderwijs geheel door de gemeenschap moeten worden gedragen, maar stelt men zich niet op dat standpunt, en meent men dat zij, die direct profijt van het onderwijs trekken, ook zelf iets in de onkosten daarvan mogen en moeten bijdragen, dan durft spreker gerust verklaren, dat de voor gestelde bedragen niet te hoog kunnen worden genoemd. De heer de Becde zegt, dat het blijkbaar niet moeilijk valt, van een voorstel als dit een politieke zaak te maken. Toch verwondert zulks spreker niet, want hij weet dat nu eenmaal nauwkeurig bij elke zaak wordt nagegaan of er een politieke kant aan zit. Met nadruk wil hij echter verklaren, dat een voorstel als dit toch geenszins de tendenz kan hebben om een hatelijken aanslag te doen op het z.g.n. proletariaat. Het Rijk en de gemeenten offeren zeer groote bedragen aan het onder wijs, dat in ons land dan ook op een zeer hoog peil staat. Het is volkomen onjuist te meenen, dat na de verlaging van de salarissen der leeraren niet naar verdere inkomsten behoeft te worden uitgezien. Het hoogste schoolgeld bedraagt 412. wat ongeveer de kostprijs per leerling is, Inderdaad zijn de bedragen, die Rijk en gemeente op het onderwijs toeleggen, zeer hoog, want de schoolgelden blijven zeer ver beneden den kostprijs. De belastingheffing kan toch ook maar niet in het oneindige doorgaan. Deze schoolgeldheffing gaat in de richting van de Rijksregeling, welke rekening houdt met om standigheden, die vroeger verwaarloosd werden; inderdaad mag de vermogenstoestand niet buiten beschouwing blijven. Dat de gemeente, zij het eenigszins gedwongen, ook in die richting gaat, is op zich zelf billijk, want men mag geen cadeau geven aan hen, die het niet behoeven. Bovendien gaat het hier niet om het lager onderwijs, doch om het middelbaar onderwijs. De heer Yos heeft gezegd, dat in dezen tijd de menschen geen weg weten met hun kinderen en hen daarom naar dit onderwijs willen sturen. Inderdaad moet getracht worden, voor die kinderen wat te bereiken, maar wanneer de heer Yos dan voor dergelijke kinderen het middelbaar en voorbe reidend hooger onderwijs wil openstellen, wat moet daarmede dan bereikt worden Men staat toch al voor het ongelukkige feit, dat men heeft een proletariaat met petten op en een met boorden om; het middelbaar onderwijs heeft aan de uitbrei ding van dat boorden-proletariaat tot een tamelijk grooten omvang bedenkelijk meegewerkt; langs den door den heer Vos aangegeven weg zal dat nog erger worden. Die menschen zijn daarvan de dupe. Spreker kan zich niet voorstellen hoe het mogelijk is, dat de heer Yos met een dergelijke gedachte komt. In verband met de noodzakelijkheid om middelen te vinden om in dezen tijd de begrooting sluitend te maken en met het feit, dat de schoolgelden bij het middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs nog altijd zeer ver beneden den kostprijs van dat onderwijs blijven, kan men gerust deze foorstellen aanvaarden als zijnde volkomen in de lijn van het algemeen belang. De heer Tepe herinnert er aan, dat door den Raad zelf reeds besloten is tot verhooging van deze schoolgelden en wel bij de behandeling van de gemeente-begrooting voor 1934; op die begrooting komt nl. voor een post van 13.000. voor verhooging van de schoolgelden voor het middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs (Memorie van Antwoord blz. 31.), welke verhooging zou ingaan op 1 September a.s. De vraag was dus voor het College niet, of verhooging moest worden voorgesteld, maar alleen in welken vorm ze zou worden voorgesteld. Nu achtte het College den besten en zuiver- sten maatstaf in dit opzicht de thans geldende rijksregeling, die voor alle gemeenten in het land geldt, en die in geen enkel opzicht onredelijk, onbillijk of te bezwarend geacht wordt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 8