MAANDAG 6 AUGUSTUS 1934. 339 Opschorting ontslag aan A. Kriest als hoofd eoner (Tepe e.a.) school; e.a. De heer Tcpe zegt, dat Burgemeester en Wethouders dien stimulans heusch niet noodig hebben! De heer Kooistra zegt, dat de Wethouder heeft opgemerkt, dat het een lofwaardige gewoonte is, wanneer een schoolhoofd de hoogste klasse neemt. De Wethouder stelt dat op prijs, maar spreker betwijfelt of dat wel lof verdient. Volgens sprekers informaties is het volstrekt geen loffelijke gewoonte, wanneer een schoolhoofd de hoogste klasse neemt. Het is een loffelijke gewoonte, wanneer een schoolhoofd met zijn eigen leerlingen meegaat en op die manier de geheele school leert kennen. De heer Tepe zegt, dat een schoolhoofd toch niet alle klassen tegelijk kan nemen. De heer Kooistra bedoelt, dat het schoolhoofd begint met de eerste klasse te nemen en met deze de school geheel door gaat. De heer Goslinga zegt, dat het schoolhoofd dan toch ook maar één bepaalde groep leerlingen leert kennen. De heer Kooistra stelt daar tegenover, dat als het school hoofd maar telkens de hoogste klasse neemt, hij alleen leert kennen de leerlingen die van andere onderwijzers komen. De Wethouder kwam eenigszins met zich zelf in tegenspraak; eerst zeide deze, dat het een loffelijke gewoonte is, dat een schoolhoofd de hoogste klasse neemt, en later dat de heer Kriest zijn opvolger niet wil binden, doch dezen vrijheid wil laten om zijn eigen systeem te volgen, hetgeen de Wethouder ook loffelijk vond. Maar spreker is het ook met deze tweede zienswijze van den Wethouder niet eens. Naar zijn meening moet een schoolhoofd wèl vrijheid hebben om uit te maken, op welke manier hij toezicht wil houden en op welke wijze hij zijn leerlingen wil leeren kennen, doch moet hij niet volkomen los van het systeem van zijn voorganger staan en die voor ganger volgt geen loffelijke gewoonte, wanneer hij uitsluitend de hoogste klasse neemt! Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. (Ook de heer Bosman was inmiddels ter vergadering ge komen.) VI. Voorstel tot overneming in eigendom en onderhoud bij de gemeente van verschillende strookjes grond. (Zie Ing. St. No. 164.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorste] van Burgemeester en Wethouders besloten. Vla. Voorstel tot aankoop van eenige strookjes grond in ver band met de vcrbrceding en de verbetering van bet gedeelte Zoeterwoudschesingel tussehcn de trambaan Leiden's- Gravenhage en bet sportterrein en tot beschikbaarstelling van de voor dien aankoop bcnoodigde gelden. (Zie Ing. St. No. 179.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. VII. Voorstel in zake het aangaan van kasgeldleeningen gedurende bet tijdvak 15 Augustus-ultimo December 1934. (Zie Ing. St. No. 165.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. VIII. Voorstel in zake wijziging van de met bet Centraal Bureau voor Verificatie en Finaneieele Adviezen der Ver- eeniging van Nederlandsclie Gemeenten aangegane overeen komst betreffende controle van gemeentediensten. (Zie Ing. St. No. 166.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. Verkoop gebouw te Hazerswoude aan prov. Zuid-Holland; e.a. (Schoneveld e.a.) IX. Voorstel tot verkoop van het gastoestellenlokaal met aangebouwde fitterswoning en bergplaats, gelegen aan den Gemeenewcg te Hazerswoude (Dorp), aan de Provincie Zuid- Holland. (Zie Ing. St. No. 167.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. X. Voorstel in zake herziening van het plan van uitbreiding voor de gemeente Leiden, vastgesteld bij Raadsbesluit van 6 November 1933 en herzien bij Raadsbesluit van 26 Januari 1934, alsmede van bet plan van uitbreiding, vastgesteld bij Raads besluit van 18 April 1907 en laatstelijk herzien bij Raadsbesluit van 6 November 1933. (Zie Ing. St. No. 168.) De heer Schoneveld verwondert zich over de invoeging van een nieuwe groep woningen, n.l. die met een goothoogte van 5 M., welke invoeging sprekers instemming niet kan hebben. Ben goothoogte van 3.50 tot 4.50 M. is voldoende; daarmede kan men hetzelfde bereiken als met een goothoogte van 5 M. tenslotte is het verschil maar 50 cM.spreker acht daarvoor invoeging van een nieuwe, aparte groep woningen niet noodig. Sprekers grootste bezwaar is echter, dat de woningen met 5 M. goothoogte in mindering komen van de arbeiderswoningen met een dakhoogte van 3.50 4.50 M.daarom kan spreker aan punt b van het voorstel zijn stem niet geven. Volgens punt c van het voorstel zal het Ooilege verder de bevoegdheid krijgen, ontheffing te verleenen van de bepalin gen inzake de lengte van het dak. Spreker is tegen verleening van die bevoegdheid, omdat hij de resultaten van die onthef fing in de practijk niet zoo mooi vindt, b.v. in de Kooi; uit architectonische en aesthetische overwegingen is spreker tegen verleening van die bevoegdheid aan het College. In de practijk zal dit leiden tot vele ontheffingen; wanneer de Baad eenmaal een uitbreidingsplan heeft vastgesteld, moet het niet mogelijk zijn, van alles ontheffing te vragen, vooral wanneer men daar door in strijd zou komen met een behoorlijke wijze van be bouwing. Spreker acht het onjuist de kap slechts over een gedeelte van de woning te maken en hét verdere deeTdaarvan vlak te maken. Bovendien eischen ook in de toekomst platte daken veel meer onderhoud dan schuine daken. De heer Kooistra zegt, dat de sociaal-democraten zich reeds bij de vaststelling van het uitbreidingsplan op 6 November 1933 tegen de door den heer Schoneveld genoemde punten hebben verzet; zij hebben zich toen ook verklaard tegen de nu voorgestelde uitbreiding van het aantal woningen met een goothoogte van 5 M., maar zij zullen zich daarbij nu neer leggen. De heer Wilbrink zegt, dat dit voorstel geheel is in den geest van de woorden, door spreker gesproken bij de behandeling van het uitbreidingsplan op 6 November 1934. Nu wordt voorgesteld een wijziging ten aanzien van de P. J. Blokstraat, n.l. om de voortuintjes van het eerste ge deelte weg te nemen. Het betreft hier een straat, geprojec teerd voor zgn. betere woningen met voortuintjes, derhalve voor woningen met 6 M. gevelhoogte met voortuintjes, maar nu zullen de bouwblokken onmiddellijk aan de straat grenzen. Nu is die straat in totaal slechts 8 M. breed. Waar de geheele straatbreedte, met inbegrip van de trottoirs, 8 M. bedraagt, is het zeker niet juist, daar woningen te bouwen met een gevelhoogte van 6 M. en zonder voortuintjes. Men krijgt hier in een zgn. beter stadsgedeelte hooge gevels in een smal lere straat, want overal waar geen voortuintjes zijn, bedraagt de straatbreedte 10 M. Waarom willen Burgemeester en Wet houders dit doen in een nieuwe straat voor z. n. betere wo ningen, waarvan de breedte van gevel tot gevel slechts 8 M. bedraagt? Misschien zal de Wethouder er op wijzen, dat aan de overzijde eigenlijk een tuinmuur is geplaatst, die grenst aan het eene trottoir, maar die tuinmuur is van een bijzondere constructie, immers de muur is Ij M. hoog en de pilasters zijn 3 M. hoog. Spreker blijft het onjuist achten, dat een straat van deze beteekenis wordt aangelegd op 8 M. zonder voor tuintjes. De Voorzitter kan bij de beantwoording van den heer Schoneveld kort zijn, daar deze alleen heeft gemotiveerd, waarom hij tegen dit uitbreidingsplan zal stemmen. Deze zaak is feitelijk reeds afgedaan; spreker zou het dus aange namer hebben gevonden, indien de heer Schoneveld bij de behandeling van het uitbreidingsplan op 6 November 1933

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 3