346
MAANDAG 6 AUGUSTUS 1934.
Schoolgeld Gymnasium en H.B.S.
(Groeneveld e.a.)
het omgekeerdemen gaat de verordening in dien zin wijzigen,
dat men de menschen in een hoogere klasse brengt, zoodat
zij ondanks hun verminderde inkomsten méér schoolgeld
moeten gaan betalen dan bij de bestaande verordening!
Voorts heeft de heer de Eeede gezegd, dat het onderwijs
beneden kostprijs geleverd wordt. Dat was spreker bekend,
en hij vindt het ook heel gelukkig ;hij is een voorstander van
algeheel kosteloos onderwijs, maar hoewel men nog niet zoo
ver is, heeft de Overheid toch ingezien, dat het onderwijs
niet tegen kostprijs geleverd moet worden en dat zij daarvoor
offers heeft te brengen. Wanneer de Overheid aan het onder
wijs zou willen verdienen, zou men geheel en al op den ver
keerden weg zijn!
Als de heer de Eeede opmerkt, dat het onderwijs voor een
ieder toegankelijk blijft, is dat slechts een gebaar, want
men moet het schoolgeld tenslotte toch kunnen betalen. De
heer de Eeede heeft in dit verband gezegd, dat een proletariaat
mèt en zonder boord wordt gekweekt; spreker kan het niet
helpen, dat er arme menschen zijn, maar wat wil de heer de
Eeede dan? Voor die jongelieden is nergens emplooi te vinden,
en dan blijft voor de ouders slechts over om de kinderen naar
school te zenden, opdat, wanneer er nog eens ergens een plaatsje
komt, die kinderen dan tenminste door hun opleiding een
voorsprong hebben en sterker staan in den strijd om het be
staan. Wanneer de economische toestand beter was, en er
was meer werk te krijgen, dan zou er niet zoo'n behoefte zijn
aan dit onderwijs. Het is voor vele ouders bittere noodzaak,
hun kinderen op deze scholen te laten gaanhet is onmogelijk
hen elders aan het werk te laten gaandat is het noodlottige
van deze geheele zaak. Het is natuurlijk verkeerd, dat de
kinderen worden opgekweekt voor allerlei wetenschappelijke
beroepen, waarin geen plaats is, maar elders is ook geen plaats.
Met wat de heer de Eeede betoogt, komt men niet verder.
De heer Tepe zegt, dat men met hetgeen de heer Groeneveld
betoogt ook niet verder komt. De heer Groeneveld zegt:
men kan hen ook niet allen opvoeden tot wetenschappelijke
menschen.
De heer Groeneveld zegt, dat die kinderen in elk geval in
het algemeen, door hun goede opleiding, toch een voorsprong
hebben op de anderen. Daarom laten de ouders die kinderen,
door de omstandigheden daartoe gedwongen, schoolgaan,
maar dan moet het schoolgeld van dien aard zijn, dat het
door de ouders betaald kan worden. De nieuwe regeling is
in vergelijking met de bestaande een zeer belangrijke ver
slechting.
Volgens den heer Tepe was sprekers betoog onjuist, omdat
de kostprijs van het onderwijs niet gedekt wordt door de
opbrengst van de schoolgelden. Spreker ziet niet in wat de
heer Tepe daarmede bedoelt. Spreker weet ook wel, dat het
onderwijs beneden kostprijs wordt geleverd; dat was geen
geheim en geen verrassing; dat heeft de overheid altijd willens
en wetens gedaan, volkomen terecht. Sprekers betoog, dat
daling van de salarissen ook moet meebrengen daling van de
schoolgelden, heeft er niets mee te maken, of dat onderwijs
beneden kostprijs wordt geleverd. Het zal nog lang duren,
hoopt spreker, voordat de onderwijsinstellingen gelijkgesteld
kunnen worden met lichamen als de Lichtfabrieken.
Spreker meent echter te hebben begrepen, dat de Wethouder
er een voorstander van zou zijn, dat de schoolgelden werden
opgedreven tot den kostprijs. Volgens spreker is er slechts
reden voor verlaging, aangezien de kosten van het onderwijs
ook zijn verminderd en bovendien de inkomsten van de
menschen lager zijn geworden. Spreker wil echter geen voor
stel tot verlaging der schoolgelden doen, maar zal er zich toe
bepalen, tegen dit voorstel te stemmen.
De heer de Reede zegt, dat de heer Vos meende, dat hij het
wel goed vond dat zoo weinig mogelijk kinderen deze onder
wijsinrichtingen bezoeken. Dat is echter volstrekt niet het
geval. Spreker is het echter noch met de Commissie voor het
Onderwijs, noch met den heer Vos eens, dat tengevolge van
de verhooging van het schoolgeld vele kinderen dit onderwijs
niet zouden kunnen volgen. Deze schoolgeldverhooging zal
het aantal kinderen volstrekt niet verminderen, (waarover
spreker zich overigens ten zeerste zou verheugen).
De heer van Weizen heeft gedoeld op een perscampagne,
welke de strekking zou hebben, kinderen van minder goed
gesitueerde ouders enz. te weren. De bedoeling van die pers
campagne was evenwel, er op te wijzen, dat wij met het
middelbaar onderwijs op een geheel verkeerden weg zijn, om
dat vele kinderen reeds in de tweede en derde klasse stranden.
Wanneer deze schoolgeldverhooging er toe zou leiden, dat vele
kinderen, die er niet de capaciteiten voor hebben, zouden
wegblijven, zou spreker zich daarover verheugen; het u.l.o.
Schoolgeld Gymnasium cn H.B.S.
(de Reede e.a.)
kan in de behoefte aan onderwijs voor die kinderen voorzien.
Op de opmerkingen van den heer Groeneveld wil spreker
niet ingaan; wanneer deze geen genoegen neemt met deze
wijziging, is dat zijn zaak, maar tenslotte zal hij zich toch
moeten neerleggen bij de beslissing van den Eaad.
De heer Tepe beschikt op het oogenblik niet over de cijfers
van de begrooting. De heer Yos heeft die 13.000.niet
kunnen ontdekken; spreker geeft hem de zeer positieve ver
zekering, dat overeenkomstig het voorstel van het College
bij de Memorie van Antwoord, bl. 31, de oorspronkelijke post
met 13.000.is verhoogd voor 1934. Spreker heett dit ook
medegedeeld in de vergadering van de Onderwijscommissie.
De heer Vos zegt dat, toen een algemeene regeling voorge
steld werd, maar dat dat geen besluit van den Eaad is geweest.
De heer Tepe zegt, dat er toch een beslissing van den
Eaad is, naar aanleiding van het voorstel bij de Memorie
van Antwoord; anders zou spreker het niet zoo positief
zeggen.
Volgens den heer Vos bedraagt de verhooging van het
schoolgeld meer dan 100 omdat deze post op de begrooting
voor 1934 oorspronkelijk ƒ33.000.bedroeg en door deze
verhooging met 40.000.zal stijgen. De heer Vos vergeet
echter, dat die 33.000.alleen betrekking hadden op de
Hoogere Burgerscholen, terwijl er bovendien nog een post
voorkomt van ƒ27.000.voor het gymnasium; in totaal
dus 60.000.zoodat de verhooging met ƒ40.000.geens
zins een verhooging van meer dan 100 is.
Den heer van Weizen, volgens wien deze regeling er nood
zakelijk toe moet leiden, dat de minder gesitueerden hun
kinderen niet meer naar die scholen zullen kunnen zenden,
verwijst spreker naar het antwoord van den heer de Eeede;
dat is volmaakt juist. Dit zal misschien voorkomen, maar
spreker betwijfelt of het vaak zal geschieden; ouders, die
werkelijk het groote nut en belang inzien, ook minder ge
situeerden, om hun kinderen naar een dergelijke school te
sturen, zullen zeer zeker toch de middelen weten te vinden.
Spreker moet zich met hand en tand verzetten tegen de
opmerking van den heer van Weizen, dat het uitdrukkelijk
de bedoeling van de voorstellers zou zijn de minder gegoeden
te weren. Dit is zeer zeker onjuist; doel van dit voorstel is,
de algemeene middelen te versterken; wanneer het de be
doeling was, de minder gesitueerden te treffen in deze, dan
zou het College niet de eerste 10 groepen uit de rijksregeling
absoluut hebben geschrapt; bij de rijksregeling begint de
heffing van schoolgeld reeds bij een inkomen van 800.
terwijl het College juist gemeend heeft de 10 eerste klassen
geheel te moeten vrijstellen; daaruit moge blijken, dat het
niet de bedoeling is van het College de minder gesitueerden
nog eens extra te treffen. Het College heeft voldoende over
wogen of een andere regeling, met nog sterker progressie,
mogelijk was, hoewel een belangrijke groep tegen een sterkere
progressie bezwaar maakte. Bij Curatoren van het Gymnasium
bestaat juist bezwaar tegen een te sterke progressie. Den
wensch om de minder gesitueerden erger te treffen, moet
men eventueel niet zoeken bij het College, maar veeleer bij
Curatoren van het Gymnasium. Het College heeft zich aan
die redeneering echter niet gestoord en een regeling trachten
te vinden met misschien nog sterker progressie, waardoor
dus de lagere inkomens nog meer zouden worden ontlast.
Daarin is het College niet kunnen slagen omdat er dan geen
sprake van zou zijn een zoodanige inkomst uit deze school
gelden te krijgen als noodig is om te komen tot het bedrag,
dat de Eaad zelf besloten heeft er uit te halen.
De heer Groeneveld heeft blijkbaar niet begrepen hoe
spreker kon zeggen, dat diens redeneering niet klopte.
Spreker zou dat niet gezegd hebben, wanneer de heer Groene
veld de zaak niet op economisch terrein had gebracht door
op te merken, dat de algemeene tendenz is salarisverlaging
teneinde daardoor tot prijsverlaging te kunnen komen. Die
vergelijking gaat hier inderdaad absoluut niet op. Wanneer
salarisverlaging plaats heeft in het bedrijfsleven, kan dat de
mogelijkheid scheppen om de goederen tegen lageren prijs
te verkoopen, maar als de fabrikant reeds produceerde met
verlies, zal de prijs volstrekt niet altijd worden verlaagd,
doch zal in de meeste gevallen slechts het verlies verminderen.
Daarom heeft spreker gezegd, dat volstrekt onjuist was
's heeren Groeneveld's conclusie, dat na de salarisverlaging
ook het schoolgeld moet worden verlaagd; zijn redeneering
zou slechts juist zijn wanneer het schoolgeld gelijk was aan
den kostprijs van het onderwijs. Ten onrechte heeft de heer
Groeneveld dan ook gemeend, dat spreker er een voorstander
van zou zijn, het schoolgeld op te voeren tot den kostprijs
en in geen enkel opzicht offers te brengen voor het onderwijs.