GEMEENTERAAD VAN LEIDEN
ureEKonEH stukkeh.
t
151
N°. 177. Leiden, 30 Juli 1934.
In afwachting -van een nader in te dienen voorstel werd
door Uwe Vergadering, overeenkomstig door ons in de Me
morie van Antwoord op het Seetieverslag betreffende de
begrooting voor 1934 gedaan voorstel, o. m. besloten wegens
hoogere opbrengst van de schoolgelden voor bet Gymnasium
en de beide Hoogere Burgerscholen over het tijdvak van
1 Septembereind December 1934 een bedrag uit te trekken
van 13.000.Deze meerdere opbrengst zou worden ver
kregen door wijziging van de betrekkelijke schoolgeld
regeling, in aansluiting aan de veranderingen, die in de school
geldregeling voor de Rijks Hoogere Burgerscholen zijn
gebracht.
Ter uitvoering van Uw bovenbedoeld besluit bieden wij
U hierbij ter vaststelling aan ontwerp-verordeningen op de
heffing en invordering van schoolgelden voor bovenge
noemde inrichtingen van onderwijs. Wij merken ter
toelichting op, dat daarbij ia het algemeen de Rijks
regeling is gevolgd. Het eigenlijke tarief is gelijk aan dat
van de Rijksregeling, met dien verstande, dat de schalen
1 tot en met 11 van het Rijkstarief niet in de ontwerp
verordening zijn opgenomen.
Bij de ontworpen gemeentelijke regeling is evenals bij
de Rijksregeling rekening gehouden met „gezinsinkomen"
en is de mogelijkheid geopend om den schoolgeldaanslag, in
daartoe leidende gevallen, in plaats van op de Inkomsten
belasting, op de Vermogensbelasting te baseeren.
Verder is getracht de bezwaren, welke zich in de practijk
bij de toepassing van de bestaande schoolgeldregeling hebben
voorgedaan, zoovee1 mogelijk te ondervangen. Zoo voorziet
de ontworpen regeling in het opleggen van voorloopige
aanslagen in het schoolgeld (art. 4), bevat zij bepalingen om
het zonder kennisgeving van de school wegblijven tegen te
gaan (art. 14) en houdt zij rekening met vermindering van
schoolgeld wegens staken van beroep door en overlijden
van schoolgeldplichtigen (art. 16).
Met verwijzing naar de bij de stukken gevoegde adviezen
van het College van Curatoren van het Gymnasium, de
Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs, de
Commissie voor het Onderwijs en de Commissie van Finan
ciën, geven wij U thans in overweging over te gaan tot
vaststelling van de navolgende verordeningen:
I. VERORDENING,
regelende de heffing van schoolgelden aan het Gymnasiumde
Hoogere Burgerschool met vijfjarigen cursus en de Hoogere
Burgerschool voor Meisjes te Leiden.
Artikel 1.
1. Ter tegemoetkoming in de kosten van het Gymnasium,
de Hoogere Burgerschool met vijfjarigen cursus en de Hoogere
Burgerschool voor Meisjes wordt schoolgeld geheven volgens
de hierna genoemde bepalingen.
2. Het schoolgeld is verschuldigd door de ouders, voogden
of verzorgers der leerlingen, of, bij ontstentenis van dezen,
door de leerlingen zelf.
3. Voor de toepassing van deze verordening worden met
ouders gelijkgesteld pleegouders, alsmede de echtgenoot van
de moeder, ingeval zij na het overlijden van den vader
hertrouwt.
4. Als pleegouders worden aangemerkt zij, die den leerling,
zonder daarvoor een normale vergoeding te ontvangen,
verzorgen.
Artikel 2.
1. De heling geschiedt naar het inkomen of het vermogen
van den schoolgeldplichtige.
2. Het schoolgeld wordt berekend naar bet vermogen,
indien het, aldus berekend, meer bedraagt dan het school
geld, berekend naar het inkomen.
Artikel 3.
1. Als inkomen, bedoeld in artikel 2, wordt aangemerkt
het volgens de bepalingen der Wet op de Inkomstenbelasting
1914 berekende zuiver inkomen, dat in aanmerking is ge
nomen Voor den aanslag in de Rijksinkomstenbelasting over
het belastingjaar, aanvangende met 1 Mei, voorafgaande aan
het schooljaar.
2. Als inkomen der weduwe, wier man is overleden na
1 Mei van het in het eerste lid van dit artikel bedoelde be
lastingjaar, wordt aangemerkt het zuiver inkomen, waarnaar
zij iu de Rijksinkomstenbelasting zou worden aangeslagen,
indien zij zich op den dag van het overlijden van haar echt
genoot hier te lande had gevestigd.
3. Onder inkomen, bedoeld in artikel 2, wordt mede
begrepen hot op den voet van het eerste lid van dit artikel
bepaalde zuiver inkomen der op 1 Mei voorafgaande aan het
schooljaar of bij vestiging hier te lande na genoemden datum,
op het tijdstip van die vestiging inwonende minderjarige
kinderen, voor zoover dezen over het daarbij bedoelde
belastingjaar zijn aangeslagen in de Rijksinkomstenbelasting.
4. Als vermogen, bedoeld in artikel 2, wordt aangemerkt
het zuiver vermogen van den schoolgeldplichtige, dat in
aanmerking is genomen voor den aanslag in de Vermogens
belasting over het belastingjaar, aanvangende met 1 Mei
voorafgaande aan het schooljaar.
5. Als vermogen der weduwe, wier man is overleden na
1 Mei van het in het vierde lid van dit artikel bedoelde
belastingjaar, wordt aangemerkt het zuiver vermogen, waar
naar zij in de Vermogensbelasting zou worden aangeslagen,
indien zij zich op den dag van het overlijden van haar echt
genoot hier te lande had gevestigd.
6. Onder vermogen, bedoeld in artikel 2, wordt mede
begrepen het op den voet van het vierde lid van dit artikel
bepaalde zuiver vermogen der op 1 Mei voorafgaande aan
het schooljaar of bij vestiging hier te lande na genoemden
datum, op het tijdstip van die vestiging inwonende minder
jarige kinderen, voor zoover dezen over het daarbij bedoelde
belastingjaar zijn aangeslagen in de Vermogensbelasting.
Artikel 4.
1. Voor hen, voor wie binnen vier maanden na den aan
vang van het schooljaar nog geen aanslag in de Inkomsten
belasting en/of Vermogensbelasting is vastgesteld, wordt in
afwachting van de vaststelling van dien aanslag, een voor
loopige aanslag in het schoolgeld opgelegd. Het zuiver in
komen en/of zuiver vermogen wordt in dat geval door den
Inspecteur der Gemeentebelastingen bepaald overeenkomstig
de bepalingen der Wet op de Inkomstenbelasting 1914 en/of
de Vermogensbelasting 1892.
2. Indien de aanslag in de Inkomstenbelasting en/of de
Vermogensbelasting is vastgesteld, wordt de aanslag in het
schoolgeld definitief geregeld. Van dien definitieven aanslag
blijft een bedrag gelijk aan dat van den voorloopigen aan
slag buiten invordering. Is de definitieve aanslag in het
schoolgeld lager dan de voorloopige aanslag, dan wordt deze
ambtshalve verminderd met het verschil.
Artikel 5.
Voor de schoolgeld heffing geldt het onderstaande tarief:
Beneden 1.300
1.300
1.350
1.400
1.450
1.500
1.550
1.600
1.700
1.800
tot
beneden
1.350
1.400
1.450
1.500
1.550
V
1.600
1.700
1.800
1.900
Beneden 26.000
26.000 tot beneden
27.000
28.000
29.000
30.000
31.000
32.000
34.000
36.000
27.000
28.000
29.000
30.000
31.000
32.000
34.000
36.000
38.000
15.-
15.
16.
17.
18.
19.
20.
22,
24,
26,
12.-
12,
13,
14,
15,
16,
17,
18,
19,
20,
9.20
10.—
11.—
12.—
13.—
14.—
15.—
16.—
17.—
6.80
7.60
8.40
9.20
10.—
11.—
12.—
13.—
14.—
6.—
6.80
7.60
8.40
9.20
10.—
11.—
6.—
6.80
7.60
8.40
ZUIVER INKOMEN.
ZUIVER VERMOGEN.
Verschuldigd bedrag per leerling en per schooljaar bij een aantal
minderjarige kinderen van:
Één of geen.
Twee.
Drie.
Vier.
Vijf.
Zes of meer.
11
n
n
11
11
n
n
11
11
n
n
11
V
n
11
li
V
n
11
71
n
11
71
V
n
11
11
11
n
11
11
11
11
17
11
11
11
11
11
11
11
11
11
11
11
11
V