324 DINSDAG 10 JULI 1931. Schoolkinder voeding. Bruggaarde Does e.a.) De vereeniging is aangesloten bij den Armenraad. Spreekster heeft bij de behandeling van de begrooting tot tweemaal toe gevraagd, waarom de Wethouder geen inlichtingen heeft ge vraagd aan den Armenraad, maar de Wethouder heeft nage laten, daarop te antwoorden. De Armenraad zou stellig hebben geadviseerd, het subsidie niet in de voorgestelde mate te verminderen. De hoofden van scholen hebben geen funeste gevolgen kunnen constateeren. Wanneer vindt men iets funest1? Wan neer de kinderen een voor een moeten thuisblijven wegens ziekte of zwakte? Wanneer is het volgens de hoofden van scholen en den Wethouder noodig in te grijpen, anders dan als het te laat is? Spreekster vond het rapport, dat de Wethouder voorlas, vernietigend, want daaruit blijkt, hoe schraal eten men ge wend is in de arbeidersgezinnen, waarvan het inkomen gering is of die van steun moeten leven. Wanneer de schoolkinderen thuis moeten eten, zullen zij daar het tekort vergrooten. Toch vindt de Wethouder het niet zoo erg, als de kinderen geen voeding meer op school ontvangen Op het oogenblik kan men zeggen, dat de schoolkinder voeding goed isvan overdrijving is, wat de kwaliteit betreft, evenwel geen sprake. Het getuigt van de zwakte der organen van de kinderen, wanneer zij dezen maaltijd niet kunnen verdragen. Men moet hierbij niet alleen afgaan op wat de hoofden van scholen omtrent het uiterlijk der kinderen zeggen. In tegenstelling met den Wethouder vindt spreekster het onderbreken der schoolkindervoeding gedurende de zomer maanden zeer erg. Vermindering der werkloosheid is op het oogenblik niet te constateeren; de loonen en de steunbedragen worden verlaagd. Spreekster moet dan ook te dien aanzien hemelsbreed met den Wethouder van meening verschillen. Spreekster is er dankbaar voor, dat ook andere Raadsleden van oordeel zijn, dat het besluit moet gehandhaafd worden. Zij is echter geenszins met den heer Wilmer van meening, dat het besluit, het subsidie van de vereeniging te verminderen een voorwaardelijk besluit is geweest. Men wist, wat de ge volgen van den maatregel zouden zijn. Tegenover den heer Wilbrink merkt spreekster op, dat zij geenszins geïnsinueerd heeft, maar alleen heeft gevraagd, of er soms in de kringen van de protestantsch-christelijke of roomsch-katholieke arbeiders ontevredenheid was ontstaan over de houding, die door verschillende Raadsleden tegenover de schoolkindervoeding is aangenomen. Zij vroeg dit, omdat er niets vreemds gebeurd is, nu zij bij de vermindering van het subsidie uitdrukkelijk heeft gezegd, wat de gevolgen daarvan zouden zijn. Spreekster had haar gegevens daarom trent ontvangen van de vereeniging zelf. Het heeft er dus allen schijn van, dat men van de gevolgen geschrokken is en dat men door de geluiden, die men in eigen kring vernam, tot de overtuiging is gekomen, dat men zijn houding moest herzien. Ook de heer Bergers kende bij voorbaat de gevolgen. Spreekster hoopt, dat de Raad het besluit zal handhaven. De heer Manders zegt, dat volgens mevrouw Braggaarde katholieke Raadsleden uit eigen kring een en ander gehoord hebben over het feit, dat zij gestemd hadden vóór de be zuiniging van 10.000,waardoor zij op dat eenmaal ge nomen besluit moesten terugkomen. Zoo staat de zaak echter niet. De vaste bedoeling der katholieke fractie bij het besluit tot vermindering van het subsidie was echter, dat niet aan de verstrekking van voedsel en kleeding in bijzondere mate geraakt zou worden; men achtte wellicht eenige uitgaven veel te hoog en men meende, dat door goedkooper aanschaf fing van voedsel en kleeding in dezelfde mate in de behoeften van de schoolgaande kinderen kon worden voorzien. Mevrouw Braggaar zal deze gedachte dus geheel op zijde moeten zetten. De heer Bergers zegt, dat volgens den heer Tepe die kinderen niet heel veel last zullen ondervinden van minder voeding, maar spreker gelooft, dat in dat geval de ouders den grootsten last hebben. Een ouder zal het uit zijn eigen mond sparen om het aan de kinderen te geven. De kinderen zullen tenslotte wel iets krijgen, maar het inkomen van het geheel wordt er door verminderd en door meer monden opgegeten. Spreker heeft indertijd vóór deze bezuiniging van 10.000.gestemd, zij het niet van ganscher harte, maar uiteindelijk, omdat men moest bezuinigen, is hij tenslotte gezwicht, maar met de gedachte, dat de vereeniging wel andere inkomsten zou kunnen krijgener heeft een paar keer een stukje in de courant gestaan, deze en gene is aangezocht, maar wanneer de gemeente eenmaal subsidieert, gaat het particulier initiatief daardoor dood; daardoor is het geheel misgeloopen. Nu heeft spreker juist opdracht gekregen een bloempjesdag te organiseerenver schillende bestuursleden gevoelen daar niet voor, maar willen Sclioolkindervoeding. (Bergers e.a.) dat circulaires gezonden worden. Spreker heeft hoop, dat een bloempjesdag nog wel iets zal uitwerken, zoodat zoolang het subsidie niet verhoogd is, daardoor misschien aan een en ander tegemoetgekomen kan worden. Die schoolkindervoeding is echter een zeer lastig en pijnlijk geval; het doet ieder zeer, wanneer de kinderen honger hebben en de ouders niet kunnen geven. Daarom dringt spreker er met alle klem op aan, dat het College al het mogelijke doet om dit subsidie te kunnen geven. De heer Tepe zegt, dat in het algemeen deze debatten meer staan in het teeken van de kindervoeding dan in dat van de schoolkindervoeding. Voortdurend wordt gewezen op de noodlottige gevolgen van beperking van de schoolkindervoe ding voor de gezinnen en voor den algemeenen toestand van het kind, maar men heeft hier te maken met schoolkinder voeding; de subsidieering van de vereeniging Schoolkinder voeding houdt echter verband met de voeding van het school gaande kind, met het doel om het schoolgaan gemakkelijk te maken. Natuurlijk zal dit ook in andere opzichten invloed hebben op het schoolgaande kind, maar wanneer via de school kindervoeding dit doel bereikt wordt, dan ligt het niet op den weg van de schoolkindervoeding om meer te doen, maar dan dient dit overgelaten te worden aan andere, particuliere of Overheids-instellingen, die te zorgen hebben voor wat dan nog ontbreekt. Wat betreft het eigenlijk doel van de schoolkindervoeding, het geschikt maken van het kind voor het onderwijs, zijn zoo welsprekend de antwoorden van de hoofden. Een zegt „Welke nadeelige gevolgen het gedeeltelijk stopzetten van de schoolkindervoeding heeft, wordt gevraagd. Er is ons, noch aan een der leden van het personeel iets gebleken, dat zou wijzen op een nadeeligen invloed op de kinderen, doordat zij maar driemaal in plaats van zesmaal op school eten. Gees telijk zoowel als lichamelijk hebben wij geen verschil bespeurd tusschen nu en vroeger. Klachten van ouders over eventu- eelen nadeeligen invloed door bovengenoemde oorzaak zijn evenmin bij ons ingebracht." Een ander rapporteert „Ofschoon thans om den anderen dag eten wordt verstrekt, wordt niet meer gebruikt en toonen de kinderen zich niet hongeriger dan voorheen." Een derde zegt: „Nadeelige gevolgen voor de kinderen van het gedeeltelijk stopzetten der schoolvoeding zijn mij niet bekend geworden." Een vierde „Van een nadeeligen invloed, dien de gedeeltelijke stop zetting van de verstrekking van schoolvoeding zou hebben op de leerlingen, in dien zin, dat zij minder geschikt zouden zijn om het onderwijs te volgen, is noch aan ondergeteekende, noch aan zijn personeel iets gebleken." Zoo zijn bijna alle adviezen van schoolhoofden. Nu kan spreker hier niet met overtuiging gaan verdedigen het stand punt, dat de genomen maatregel zoo noodlottig is uit het oogpunt van de schoolkindervoeding, dat hij geen gevolg zou kunnen en willen geven aan den wensch van Gedepu teerde Staten. Maar dat beteekent volstrekt niet, dat spreker het vroeger genomen besluit tot algemeene verlaging van het subsidie zou toejuichen; hij beweert volstrekt niet, dat aan die kinderen te veel verstrekt werd, maar hij zegt alleen: uit het oogpunt van schoolkindervoeding is ook de tegenwoor dige verstrekking voldoende; dit blijkt ook hieruit, dat vele gemeenten met deze of met een mindere verstrekking uit een oogpunt van schoolkindervoeding volstaan. Uit het oog punt van hen, die hiervan willen maken een algemeen in stituut van bedeeling, geeft spreker direct toe, dat het niet voldoende is, maar zoo mag men de zaak niet bezien; ont breekt er iets, dan moet het op andere wijze gevonden worden. Spreker heeft in de Raadszitting van 16 April 1934 gezegd, dat hier de particuliere liefdadigheid moest aanvullen en ge wezen op de wenschelijkheid om door collectes of bloempjes- dagen het ontbrekende aan te vullen. De vereeniging organi seert op het oogenblik een bloempjesdag; slaagt zij daarin, dan kan er weer wat meer gedaan worden dan nu. Spreker vreest echter als resultaat van een verwerping van het voor stel van het College het niet goedkeuren van dit Raadsbesluit door Gedeputeerde Staten en misschien het wekken van een niet zeer gunstige stemming voor het geval men naderhand in de noodzakelijkheid zou verkeeren en de wenschelijkheid mocht erkennen om te komen met een verhoogd subsidie. Ook om die reden is spreker van oordeel, dat, gezien de omstandigheid, dat de feiten hem er niet van overtuigd hebben, dat Burgemeester en Wethouders een dergelijk voorstel niet aan den Raad mogen doen, Burgemeester en Wethouders verplicht waren, dit voorstel te doen en daarmede geen verantwoorde lijkheid op zich nemen, die zij ten slotte niet mogen dragen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 4