322
DINSDAG 10 JULI 1934.
Schoolkindervoeding.
(Wilmer e.a.)
en Wethouders zouden dan niet moeten volstaan met het
zenden van de mededeeling aan Gedeputeerde Staten, dat
de Eaad niet met de zienswijze van dit college accoord gaat,
maar tegelijkertijd in een brief aan Gedeputeerde Staten
er op moeten aandringen, niet op hun standpunt te blijven
staan, maar zich met het besluit van den Eaad om 5.000.
minder op dezen post te bezuinigen te vereenigen. Zijn
Burgemeester en Wethouders bereid op deze wijze te werk
te gaan?
De heer Wilbrink gevoelt eenige neiging over dit voorstel
te zwijgen na de philippica, die mevrouw Braggaarde Does
tegen de rechterzijde heeft gehouden en die voor spreker
als het ware een aansporing was om zich met het voorstel
van Burgemeester en Wethouders te vereenigen, hetgeen
spreker echter niet zal doen.
Mevrouw Braggaarde Does heeft geïnsinueerd, dat de
rechterzijde op haar besluit moest terugkomen ten gevolge
van de ontevredenheid, die daarover in de kringen der
rechterzijde heerschte. Niemand is bij spreker geweest, die
hem eenig verwijt heeft gemaakt over zijn stemmen voor de
verlaging van het subsidie voor de vereeniging Schoolkinder
voeding en -kleeding bij de begrooting. Mevrouw Braggaarde
Does kan dan ook niet zeggen, dat spreker zich daarom heeft
vereenigd met het voorstel om het subsidie met 5.000.
te verhoogen. Spreker heeft dit alleen gedaan, omdat hij
uit de bekomen inlichtingen den indruk heeft gekregen,
dat door de genomen maatregelen te veel werd bezuinigd,
zoodat zij, die deze voeding nu eenmaal beslist noodig hebben,
te veel onder de werking van de maatregelen leden.
Spreker gevoelt niets voor het voorstel, dat het College
thans gedaan heeft. Burgemeester en Wethouders kunnen
dit voorstel tamelijk gemakkelijk doen, nu het gaat om een
besluit van den Eaad, dat zij destijds hebben bestreden.
Gedeputeerde Staten vragen echter te veel, als zij den Eaad
verzoeken, terug te komen op een besluit, dat tegenover
gesteld is aan een besluit, dat de Eaad eenige maanden
vroeger had genomen.
Wanneer men van de zeer groote noodzakelijkheid van
een bepaalde uitgave overtuigd is, mag men als Eaadslid,
dat altijd nog dichter bij de bevolking en haar nooden staat
dan een college als Gedeputeerde Staten, zonder meer,
zonder onderzoek, niet ingaan op een verzoek om die uitgave
achterwege te laten. Het is het College niet kwalijk te nemen,
dat het daarvoor geen argumenten aanvoert, maar Gedepu
teerde Staten geven ook geen argumenten dan alleen het
parool van de bezuiniging. Al wenscht spreker zoover mogelijk,
gezien de noodzaak daarvan in vele opzichten, aan bezuiniging
mede te werken, in de gegeven omstandighedeu, waar de
Eaadsleden zich hiervan beter op de hoogte kunnen stellen
dan Gedeputeerde Staten, meent spreker, dat de Eaad zich
tegen de wensclien van Gedeputeerde Staten moet verzetten
en zijn besluit handhaven, ja zelfs op grond van de beschik
bare gegevens verplicht is zijn vroeger standpunt te hand
haven. Spreker hoopt dan ook dat de Eaad eensgezind het
voorstel van het College zal verwerpen.
De heer van Eek sluit zich aan bij mevrouw Braggaar,
dat het te betreuren is, dat de Eaad niet reeds bij de be
grooting gezorgd heeft, dat de noodige middelen beschikbaar
waren voor schoolkindervoeding en ook, waar zij wees op de
ernstige gevolgen van deze bezuiniging voor de kindervoeding,
waardoor aan de kinderen van de allerarmsten het noodige
voedsel wordt onthouden. Wat heeft de Eaad op het oogenblik
te doen? Spreker sluit zich aan bij de conclusie van de heeren
Wilmer en Wilbrink, dat de Eaad dit besluit heeft te hand
haven. De Eaad komt in een moeilijke positie, want hij
staat hier in zijn oordeel tegenover een machtiger lichaam,
nl. Gedeputeerde Staten; zooals zoo dikwijls tegenwoordig
worden de lagere colleges niet vrijgelaten om naar eigen
inzicht te handelen, zelfs niet bij dergelijke belangrijke
zaken, doordat hoogere autoriteiten dwingend optreden.
Zoowel dus van katholieke als van christelijk-historische
zijde heeft spreker een hem sympathieke stem gehoord om
tegen den wensch van Gedeputeerde Staten op te komen.
Spreker voegt daaraan toe een stem van anti-revolutionnaire
zijde, die wel niet speciaal op dit geval slaat, maar die toch
de lagere besturen aanspoort zich niet in elk geval neer te
leggen bij de meening van hoogere autoriteiten. Volkomen
terecht. Ieder heeft tenslotte zijn eigen verantwoordelijkheid;
men moet zich niet verschuilen achter Gedeputeerde Staten,
maar zelf zijn oordeel uitspreken. In ,,De Magistratuur",
het orgaan van de Anti-revolutionnaire Vereeniging van
burgemeesters, wethouders en secretarissen „Groen van
Prinsterer" leest spreker deze uiting:
„Wij kunnen ons voorstellen, dat men ook tegenover
Schoolkindei voeding.
(van Eek e.a.)
ministerieele verlangens bezwaren heeft en wij achten het
volstrekt geen plicht van een gemeentebestuur, om in het
algemeen steeds accoord te gaan met wat door de Eegeering
wordt gevraagd. Het kan zijn nut hebben, dat hierop in dezen
tijd de aandacht eens wordt gevestigd, omdat er bij sommige
gemeentebesturen een geest van laisser faire, laisser aller
(laat maar waaien) zich openbaart, die uit louter ingezonken
heid, zich steeds voegt naar hetgeen hooger wil verlangt.
Deze mentaliteit is funest en beteekent principieel de dood
van de autonomie der gemeenten, die immers zelfwerkzaam
heid moet zijn of ze zal niet zijn."
Ook „De Magistratuur" erkent dus, dat de lagere colleges,
indien zij meenen goed gehandeld te hebben, niet op den
eersten wenk of de eerste aanmaning van hoogere besturen
van meening moeten veranderen.
Nu de Eaad eenmaal het besluit genomen heeft, moet
hij ook daarvoor staan. Het is ten slotte niet uitgesloten,
dat de Eaad zijn wil kan doorzetten en van die mogelijkheid
moet de Eaad gebruik maken.
Gedeputeerde Staten geven slechts in overweging. Bij
informatie is spreker gebleken, dat dit beteekentaan
vankelijk zijn zij van meening, dat de Eaad op zijn be
sluit moet terugkomen. Het komt dikwijls voor, dat als
een gemeenteraad zegt, op grond van bepaalde omstandig
heden een besluit te moeten handhaven, Gedeputeerde
Staten zich daarbij neerleggen.
Als de Eaad zijn besluit handhaaft, zal verder veel af
hangen van de wijze, waarop het bij Gedeputeerde Staten
verdedigd wordt. Spreker sluit zich aan bij hen, die meenden
de verwachting te mogen uitspreken, dat het College bij de
verdediging van het besluit bij Gedeputeerde Staten zijn
uiterste best zal doen.
Mochten Gedeputeerde Staten op grond van motieven,
waarvoor zij de verantwoordelijkheid dragen, tot het be
sluit komen, dat het besluit van den Eaad niet gehand
haafd kan worden, dan staat voor den Eaad beroep op dé
Kroon open. Zoo noodig moet de Eaad daarvan gebruik
maken.
Het gaat hier om een besluit van den Eaad, dat niet
alleen met het oog op de autonomie van de gemeente, maar
ook in verband met de gevolgen voor een reeks van ingezetenen
zeer belangrijk is. Het gaat om de vraag: moet de Eaad zich
in dezen tijd er bij neerleggen, dat hij bij de noodzakelijkste
uitgaven, n.l. uitgaven ter voorziening in de voeding van
arme kinderen, niet de noodige vrijheid heeft om daarover
zelf te beslissen.
De heer Bergers zegt, dat indien de Eaad één pijnlijke
kwestie moet behandelen het de verzorging van de school
kindervoeding is. Bij de behandeling van de begrooting is
sprekers fractie bezweken voor den aandrang om op dezen
post te bezuinigen, omdat zij vreesde, dat anders Gedeputeerde
Staten hun goedkeuring aan de begrooting zouden onthouden.
Sprekers fractie heeft daarbij echter de voorwaarde gesteld,
dat de schoolgaande kinderen niet te veel onder deze be
zuiniging zouden lijden. Dat er althans geen drastische
maatregelen zouden genomen worden. Het gevolg is echter,
dat de kinderen eenige dagen per week geen voeding ont
vangen en eenige maanden van voeding verstoken zullen zijn.
In een vorige vergadering heeft de Eaad besloten om
datgene, wat bij nader inzien verkeerd gedaan bleek te zijn,
eenigszins te herstellen door het subsidie met ƒ5.000.te
verhoogen. De vereeniging kon met haar bezuiniging niet
verder gaan. De bezuiniging was van dien aard, dat de
kinderen er onder leden.
Men maakt nu al zeer spoedig een verwijt aan de rechter
zijde. Deze heeft echter de taak om te regeeren, d.w.z. zij
is verplicht om haar medewerking te verleenen, wanneer van
hooger hand wordt gezegd, dat bezuinigd moet worden.
Zij heeft het gedaan. De uitslag is echter, dat de zaak, waarop
bezuinigd is, er niet beter op is geworden. Nu zal aanstonds
gezegd worden: Leiden staat aan de spits en doet veel aan
schoolkindervoeding. Dat is zoo, maar de inkomens in Leiden
zijn over het algemeen niet zeer hoog; het maakt ook wel
eenig verschil, of men in een gemeente woont met weinig
werkloozen, of van andere zijde nog wel eens wat gedaan
kan worden, b.v. door liefdadige instellingen en vereenigingen,
en of de verdiensten van de familieleden zoodanig zijn, dat
die ook kunnen helpen. Vooral in Leiden bij de aanhoudende
werkloosheid zal dit laatste wel uitgesloten zijn; daardoor
lijden de kinderen te veel onder het gemis aan voeding.
Daarom doet het spreker groot genoegen, dat reeds ver
schillende sprekers hebben verklaard, niet te kunnen meegaan
met intrekking van het vroegere Eaadsbesluit. Spreker is
ook van dat gevoelen en dringt er sterk bij het College op
aan om met alle mogelijke middelen zoo sterk mogelijk te