MAANDAG
9 JULI 1934.
297
Reglement van Orde-Gemeenteraad.
(Vos c.a.)
Artikel XII wordt aangenomen met 20 tegen 13 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Meijnen, van Tol, van Rosmalen,
Tepe, Splinter, Goslinga, Romijn, Bergers, Wilmer, Bosman,
van der Reijden, Lombert, Coster, Tobé, van Eecke, van Es,
Wilbrink, de Reede, Eikerbout en Beekenkamp.
Tegen stemmen: mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren
Vallentgoed, van Weizen, Koole, Groeneveld, Verweij, van
Eek, Kuipers, Manders, mevrouw Braggaarde Does, de
heeren Vos, Kooistra en van Stralen.
(Ook de heer Verweij was inmiddels ter vergadering
gekomen.
Beraadslaging over artikel XIII, waarbij tevens aan de orde
komt het amendement van den heer Vos, luidende:
,,In art. 23, het nieuw voorgestelde lid 4, de 2e zin te
doen veivallen."
De heer Vos acht den tweeden zin van het vierde lid,
die een verklarende aanduiding bevat, in een Reglement van
Orde, dat uiteraard regelen moet stellen en geen verklaringen
behoeft te geven, niet op zijn plaats. Deze zin is in dit geval
te minder noodig, nu ook aan het inzicht van den Voorzitter
iets mag worden overgelaten. Wanneer een beknopte aan
duiding van het persoonlijke feit is gegeven, is de Voorzitter
voldoende in staat om te beoordeelen, of het werkelijk een
persoonlijk feit is.
De Voorzitter zegt, dat de tweede zin van het vierde lid
geen definitie, maar wel degelijk een regel bevat. Het kan
voorkomen, dat men de bedoeling van een spreker mis
verstaat en nu geeft deze bepaling den Voorzitter de gelegen
heid het misverstand, dat dan inderdaad bestaat, op te helderen
en uit den weg te ruimen. De Voorzitter kan het misverstand
vaststellen na aan den „beleediger" gevraagd te hebben, of
deze wellicht verkeerd verstaan is en dan de moeilijkheid,
voordat zij aanleiding heeft gegeven tot een altijd min of
meer booze redevoering van den tegenstander", voorkomen.
Er bestaat geen bezwaar tegen, in een Reglement van Orde
een verklaring te geven. Het komt dikwijls voor, wanneer
een uitdrukking niet glashelder is.
Wanneer niet dadelijk ieder duidelijk voor oogen staat,
wat een persoonlijk feit is, bestaat er geen enkel bezwaar
tegen, een verklaring in het reglement op te nemen, waarin
het een zekere rol speelt, en daarbij te zeggen: wanneer
iemand misverstaan is geworden, kan men zich niet beroepen
op een persoonlijk feit. Men zou anders de mogelijkheid
scheppen midden in het debat iemand het woord te geven,
die nog niet aan de beurt is, hetgeen voorkomen moet worden.
De opneming van deze verklaring in het Reglement van
Orde maakt de zaak voor den Voorzitter iets gemakkelijker,
omdat hij daardoor de gelegenheid krijgt een of ander mis
verstand dadelijk uit den weg te ruimen.
De bepaling is overgenomen uit het Reglement van Orde
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, waar ze goed
werkt.
De heer Vos zag in de weglating van den bedoelden zin
een verlichting van de taak van den Voorzitter, wien het
recht toekomt uit het antwoord, dat hij krijgt op de vraag,
welke hij volgens dit artikel stelt, af te leiden of er inderdaad
sprake is van een persoonlijk feit. De Voorzitter heeft vol
doende wijsheid van inzicht om het daarbij zonder de ver
klarende toelichting te kunnen stellen.
Spreker heeft er echter geen bezwaar tegen, indien de
Voorzitter het zich zelf moeilijker wil maken, en trekt daarom
zijn amendement in.
Aangezien het amendement van den heer Vos is ingetrokken
maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Artikel XIII wordt hierna zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Hierna komt aan de orde het amendement van den heer
Vos, luidende:
„Aan art. 24 toe te voegen: „en in staande houding"."
De Voorzitter zegt, dat de redactie van het amendement
eigenlijk behoorde te luiden:
„Ondergeteekende stelt voor na artikel XIII in te voegen
een nieuw artikel XlIIa, luidende
Aan artikel 24 wordt achter „plaats" toegevoegd: en in
staande houding."
Reglement van Orde-Gemeenteraad.
(Vos e.a.)
De heer Vos kan voor het spreken in staande houding in een
vergadering als die van den Raad vier argumenten aanvoeren.
Het spreken in staande houding is gemakkelijker dan het
spreken zittende. Het zittende spreken gaat goed in bestuurs-
of commissievergaderingen, waarin men als klein gezelschap
Knusjes om een tafel zit, zonder stemverheffing kan spreken,
meer op den inhoud van het betoog dan op de woordkeuze
behoeft te letten. In de Raadsvergadering moet men wel met
stemverheffing spreken en daarbij eenige voorzichtigheid
betrachten om te voorkomen, dat het eerste lid van het vol
gende artikel van het Reglement van Orde wordt overtreden.
Dat het spreken in zittende houding moeilijk is, blijkt ook
hieruit, dat men kan zien hoe de spreker zich op zijn zetel
beweegt en niet alleen op, maar zelfs met zijn zetel schuift.
Ook is het staande spreken gemakkelijker voor de toehoor
ders het geluid dringt gemakkelijker tot hen door en boven
dien kunnen zij den spreker ziendat is van zeer veel belang.
Wanneer iemand aan het woord is, kan men hier menigmaal
zien, dat een Raadslid eenigszins van zijn plaats verschuift
om den spreker in het gezicht te krijgen. Het zien van een
spreker is van belang om hem te kunnen volgen.
Bovendien zal, wanneer de toehoorder den spreker kan
volgen, de oplettendheid worden verhoogd en zal de sfeer
van onrust, die hier wel eens heerscht, worden weggenomen;
wanneer men den spreker niet gemakkelijk kan volgen, ligt
het voor de hand, dat men met zijn buurman een praatje
gaat maken of het debat gaat voeren in de koffiekamer of
daar conferenties gaat houden op zoo luidruchtige manier,
dat in sprekers omgeving dat debat beter verstaan wordt
dan de spreker, die aan het woord is. Een dergelijke onrustige
sfeer is niet bevorderlijk aan de ernstige behandeling van de
gewichtige zaken hier.
In de vierde plaats wijst spreker er op, dat eenige weken
geleden in de geheime Raadszitting mr. Briët staande het
woord heeft gevoerd, hoewel de Voorzitter hem mededeelde,
dat hij kon blijven zitten; ook toen hij slechts twee zinnetjes
te zeggen had, ging hij staan. Spreker dacht toen bij zichzelf:
mr. Briët weet, hoe het in een vergadering als deze behoort.
Sprekers vierde argument is, dat in een vergadering' van offi-
cieele vertegenwoordigers van een burgerij van meer dan
70.000 zielen men staande het woord behoort te voeren.
Spreker hoopt, dat deze vier voordeelen den Raad tot het in
zicht zullen kunnen brengen, dat het noodzakelijk is, in het
vervolg in staande houding het woord te voeren.
De heer van Eek zegt, dat het Reglement van Orde het
staande spreken niet verbiedt; spreker heeft er echter wel
bezwaar tegen het voortaan voor te schrijven; dit zal de
kortheid van de discussie niet bevorderen. Vraagt een lid het
woord en gaat hij staan, dan veronderstelt men, dat er iets
belangrijks, een evenement gaat gebeuren en dan zal hij niet
volstaan met een paar woorden. Zegt men een paar woorden
en blijft men zitten, dan is het voorbij, maar gaat men staan,
dan denkt de vergadering, dat men iets belangrijks heeft te
zeggen; het duurt ook eenigen tijd voordat de spreker de pose
heeft aangenomen. In de Provinciale Staten en in de Kamer
moet men staande spreken, maar die vergaderingen zijn zoo
veel grooter. Wanneer de spreker voldoende stemgeluid heeft
en de andere leden zijn stil genoeg, dan kan de spreker goed
verstaan worden. Het zal de beraadslaging in het algemeen
verlengen; iemand die staat, zal langer spreken dan iemand
die zit.
De heer Manders zegt, dat de vraag, of men gemakkelijker
spreekt in staande dan wel in zittende houding voor een groot
deel hiervan afhangt, hoe men het altijd gewoon is geweest.
Spreker betwijfelt of de toehoorders den staanden spreker
gemakkelijker zouden hooren; den staanden spreker kan men
ook niet altijd zien, soms ziet men den zittenden spreker
beter dan den staanden.
Wat betreft de rustigex sfeer, spreker gevoelt zich veel
meer op zijn gemak als de heeren zitten.
De beantwoording van de vraag, wat behoorlijk is, hangt
af van de voorschriften, die in een bepaalden tijd gelden. Wat
het eene geslacht op een bepaald oogenblik als beleefd be
schouwt, kan door een ander geslacht onbeleefd worden
genoemd.
Het bestaande Reglement van Orde, waarin staat: „De
spreker spreekt van zijn plaats", geeft den heer Vos de vrij
heid, staande te spreken.
De heer Wilbrink ondersteunt het betoog van den heer
Vos. De leden, die op de achterste rij zitten, kunnen vaak de
sprekers, die tegenover hen zitten, moeilijk verstaan. Zoo
kan spreker dikwijls de heeren van Eek en van Stralen, beiden
geoefende sprekers, niet verstaan, ook al luistert hij nog zoo