MAANDAG 9 JULI 1934. 295 Reglement van Orile-Gemeenteraad. (Vos c.a.) noodig is, rm in de bestaande verordening geen enkel artikel voorkomt, dat het verbiedt. Men kan dus altijd een voorstel tot beperking van den spreektijd indienen. Nu tegen dit artikel oppositie is gekomen, is het wenschelijk, het niet in de verordening op te nemen, aangezien het on- noodig is. De Voorzitter kan zich geheel vereenigen met een gedeelte van het betoog van den heer Beekenkamp. De heer van Eek ziet de zaak heel donker in en ontdekt spoken, waar zij absoluut niet zijn. De heer van Eek stelt de zaak verkeerd voor, wanneer hij zegt, dat een guillotine wordt opgericht, die gebruikt zal worden bij belangrijke onderwerpen, die de groote belangstelling van een deel van den Baad hebben. Wel schept dit artikel de gelegenheid de discussies te be korten, maar spreker zou het geen guillotine willen noemen. Het is niet alleen het College, maar ook den geheelen Baad dikwijls opgevallen, dat over sommige zaken langer gesproken wordt dan noodig is. Over de Stadhuisplannen is zeer lang gesproken, maar toch zal men er niet spoedig toe overgaan daarbij den spreektijd te beperken. Het is echter herhaaldelijk voorgekomen, dat over onderwerpen, waar omtrent niet zooveel te zeggen viel, zeer langdurig is ge sproken op een wijze, die te veel beslag legt op den tijd van den Baad, omdat men zich daarbij op geenerlei wijze gebonden acht zich eenigermate te beperken en zijn argu menten in compacter vorm mede te deelen. Het artikel bevat geen verplichting. Men zal er niet zeer licht gebruik van maken. Het schept alleen de mogelijkheid bepaalde regelen te stellen, indien daartoe aanleiding bestaat. Spreker erkent, dat de poging, die hij bij de behandeling van de begrooting voor het dienstjaar 1934 heeft gedaan, in het algemeen geslaagd is. Welk bezwaar kan er nu tegen bestaan, deze mogelijkheid in het Beglement van Orde te openen en van die bepaling te gelegener tijd gebruik te maken? Het is geheel uitgesloten, dat de minderheid niet de ge legenheid zou krijgen, zich te uiten. Spreker is het er niet mede eens, dat de Baad bereid zou moeten zijn den leden, die meenen wel langen tijd te moeten spreken, de gelegenheid daartoe te geven, ook indien de Baad meent, dat een korte spreektijd voldoende is. De bezwaren, die tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders worden aangevoerd, wekken bij spreker den indruk, dat bij de heeren van Eek, Vos en van Weizen de gedachte bestaat, dat men bij dit voorstel politieke bijge dachten heeft gehad en een bepaalde minderheid er min of meer door benadeeld zal worden. In Amsterdam, waar men zeker niet kan spreken van een minderheid der groepen, waartoe genoemde heeren behooren, wordt de discussie geregeld gebonden aan een bepaalden tijdsduur. Nog nooit heeft spreker gehoord, dat iemand in de Tweede Kamer zich tegen die spreektijdbeperking heeft verzet. Bij invoering van spreektijdbeperking wordt de Baad in de gelegenheid gesteld om, wanneer daartoe eenige aanleiding bestaat, den spreek tijd eenigermate te beperken. De tijd wordt altijd zoo ruim genomen, dat ieder kan zeggen wat hij in het belang van de zaak te zeggen heeft. Volgens den heer van Weizen komt dit artikel voort uit een aanhitsing van het Leidsch Dagblad. Spreker her innert zich niet, dat dat blad daarover geschreven heeft, maar dit artikel is zeker niet ingegeven door de overweging, dat men de heeren uit Moskou niet aan het woord moet laten men heeft hier niet te maken met heeren uit Moskou, maar alleen met goede Leidenaars en de heer van Weizen mag zich ook daartoe rekenen. Dit artikel is alleen ingegeven door het feit, dat er van tijd tot tijd over zekere dingen te lang gesproken is. Volgens den heer Vos is dit artikel niet noodig, maar kan men het toch doen. In het reglement van orde staan meer bepalingen, die er niet in behoefden te staan, maar waarvan het toch beter is, dat zij zijn opgenomen, opdat men weet welke gelegenheden er bestaan. Zoo is het ook goed, dat deze mogelijkheid kenbaar gemaakt wordt en ook, dat er bij vermeld is, op welke wijze dit geschiedt. De heer van Eek trekt zijn amendement in. Aangezien het amendement van de heeren van Eek en Groeneveld is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De heer van Eek zegt, dat volgens den heer Beekenkamp hierdoor alleen de mogelijkheid van beperking van den spreektijd geschapen wordt, maar dat dit niet beteekent, dat het ook zal toegepast worden. Dat is volkomen juist, maar spreker mag toch niet veronderstellen, dat men voor- Reglement van Orde-Gemeenteraad. (van Eek e.a.) stelt het in te voeren en dat men tegelijkertijd van meening is, om het nooit in te voeren. Men gebruikt deze nieuwe methode om den Baad een rem aan te leggen, omdat men die in be paalde gevallen meent noodig te hebben. Het is onjuist, dat spreker met obstructie gedreigd heeft; spreker heeft gezegd: dit voorstel kan aanleiding geven tot obstructie. Dit voorstel zal worden gebruikt tegen de minderheid. Als er nu één zaak was, waarin men herhaaldelijk verviel in een voortdurend herhalen van wat al gezegd was, dan was het het stadhuisvraagstukals men het voor één zaak noodig zou geacht hebben, dat er eens een eind aan kwam, dan was het het stadhuis-voorstel. Maar de Voorzitter heeft zoo juist verklaard, dat het daarop niet toepasselijk zal zijn. Dit beteekent dus, dat een zaak gezien zal worden van den kant van de meerderheid. Geheele fracties hebben bij het stadhuis-voorstel herhaaldelijk hetzelfde gezegd. Hoewel de leden van sprekers fractie onder elkaar wel eens den wensch uitspraken, dat aan de discussies een einde werd gemaakt, dacht geen enkel lid er aan, een daartoe strekkend voorstel in te dienen. Zij, die aan de discussies hebben deel genomen, zullen hebben gemeend, dat het in het belang van hun beginsel en in het belang van de gemeente noodig was. Laat de meerderheid, die beslist en het recht heeft voort durend besluiten te nemen, de minderheid het recht gunnen iets langer te spreken dan de meerderheid noodig oordeelt. Dat is de beste methode om de rust en den goeden geest in een vergadering te bewaren. Men moet voor de rechten van de minderheid vóór alles opkomen, want de meerderheid kan zich zelf recht verschaffen. Het is voor de minderheid niet mogelijk, een warboel te scheppen, want men kan een motie van orde indienen, die aan de langdurige discussies een einde maakt. De heer Goslinga merkt op, dat de heer van Eek ook over een dergelijke motie van orde wenschb te kunnen discussieeren en ter bestrijding er van elf man het veld zal insturen, gelijk bij een vorige gelegenheid is geschied. De heer van Eek zegt, dat uit deze interruptie van den heer Goslinga het wantrouwen spreekt. Men verwijt spreker en den zijnen, dat zij de democratie vermoorden, maar als men elkaar op een dergelijke wijze wantrouwt, vermoordt men de democratie. Als men veronderstelt, dat spreker en andere leden in den Baad zitten om de zaken in de war te sturen, is geen gezonde wijze van beraadslagen en vergaderen mogelijk. Men moet van de veronderstelling uitgaan, dat ieder lid van den Baad de belangen van de gemeente op zijn wijze wenscht te dienen. De meerderheid moet het niet zoo vreeselijk vinden, indien naar haar meening de minderheid iets langer spreekt dan noodig is; de minderheid moet wel meer over zich heen laten gaan; de meerderheid heeft de gemakkelijkste taak, want ten slotte luiden de besluiten uiteraard zooals zij het wil. Het is in het belang van een gezond parlementarisme, wanneer men vrijheid van discussie geeft. Men stelt het van de zijde van Burgemeester en Wethouders voor, alsof alleen door de linkerzijde naar de meening van sommigen wat lang gesproken wordt, maar ook aan de rechterzijde doet men het, want het is herhaaldelijk over bodig, dat een reeks van Baadsleden van die zijde een voor stel van Burgemeester en Wethouders verdedigen. Dit artikel kan niets anders beteekenen dan het begin van de onderdrukking van de minderheid. Een objectief oordeel bestaat op dit punt niet. De heer Wilmer vraagt, welke beteekenis dezelfde bepaling dan in het Beglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft. De heer van Eek zegt, dat de Tweede Kamer 100 leden telt en de discussies daar dikwijls tot den vroegen morgen duren, zoodat men anders geen tijd heeft alles te behandelen. In den Baad van Leiden komt men echter wel op een be paalden tijd met de behandeling van de agenda gereed. Indien een Baadslid lang spreekt, moet men veronderstellen, dat hij het naar zijn overtuiging in het belang van de ge meente doet. Gaat men niet van die veronderstelling uit, dan is een gezonde wijze van beraadslagen en discussieeren niet mogelijk. Er is geen macht ter wereld, die een objectieve beslissing kan nemen. Wanneer men vrijheid van discussie toelaat, hier en daar tot beperking aanspoort en de minderheid niet prikkelt, zal men zeer snel resultaten kunnen bereiken. Niet wanneer het artikel bij ondergeschikte zaken wordt toegepast, maar wel wanneer het bij ernstige zaken wordt gehanteerd, wekt men op tot het gebruik maken van weer-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 7