294
MAANDAG 9 JULI 1934.
Reglement van Orde-Gemeenteraad.
(Voorzitter e.a.)
van der Reijden, Lombert, Coster, Tobé, van Eecke, Vos,
van Es, Wilbrink, de Reede, Elkerbout en Beekenkamp.
Vóór stemmen: mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren
Yallentgoed, van Weizen, Koole, Groeneveld, van Eek,
Kuipers, Manders, mevrouw Braggaarde Does en de
heer Kooistra.
(De heer van Stralen was bij deze stemming niet aanwezig.)
Het gewijzigde artikel X wordt ten slotte zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
(Tijdens de beraadslaging over artikel X waren ook de
heeren Koole, van der Reijden en Groeneveld ter vergadering
gekomen.)
Artikel XI wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel XII, waarbij tevens aan de
orde komt het amendement van de heeren van Eek en
Groeneveld, luidende:
„Artikel 22a te doen vervallen."
De Voorzitter zegt, dat dit eigenlijk een onjuist gebruik
van het recht van amendement ismen moet volstaan met
te stemmen tegen het artikel.
De heer van Eek achtte het in dit bijzondere geval beter
een amendement in te dienen. Hierop is de aandacht geves
tigd door de meerderheid van de Commissie voor de Huis
houdelijke Verordeningen, maar bovendien acht spreker het
beter, dat de Raadsleden vooruit weten, welke punten behan
deld zullen worden, zoodat de behandeling kon worden voor
bereid, hetgeen bij het eenvoudig vragen van stemming over
dit artikel niet het geval was. Dit is een zeer gewichtig artikel;
het voert feitelijk in beperuing van de discussie in den Raad
en maakt dus een einde aan de algemeen vrije beraadslaging-
in den Raad. Spreker erkent, er kunnen bijzondere omstandig
heden zijn, waardoor dit noodzakelijk isspreker staat niet op
het standpunt, dat de Raad tenslotte een college moet zijn,
waar alleen gepraat wordt en waar geen besluiten genomen
worden; daarvan is spreker sterk tegenstander. Het heeft
zijn grenzen, maar om algemeene regels te stellen in die rich
ting moet er toch iets anders gebeurd zijn dan er nu gebeurd
is en zal gebeuren. Die beperking heeft men in dezen Raad
nog niet noodig gehad. In het algemeen is er in dezen Raad
een ordelijke beraadslaginger kan wel eens naar den zin van
dezen of genen te lang gesproken worden. Dit artikel zal zeker
niet een snelle en regelmatige wijze van behandeling bevorde
ren het zal toegepast worden op oogenblikken dat er beweging
en een onrustige gemoedsstemming in den Raad heerschen;
het zal gebruikt worden als een guillotine om meeningen,
die aan de meerderheid van den Raad niet welgevallig zijn,
of waarover volgens den Raad te lang gesproken wordt, af
te snijden of een breidel aan te leggen. Daardoor zullen op dat
oogenblik de discussies misschien bekort worden, maar aan
den anderen kant zullen deze verlengd worden; natuur lijk
zullen de leden, wien de mond wordt gesnoerd, zich tekort
gedaan achten, doordat hun het zich vrij uiten onmogelijk
wordt gemaakt; dezen zullen zich daartegen gaan verweren.
Het zal, wanneer het ernstige gevallen betreft, aanleiding-
tot obstructie kunnen geven.
Spreker is van obstructie in het algemeen geen voorstander,
maar kan niet zeggen, dat hij er altijd tegen zal zijn. Het is een
recht, dat de minderheid moet hebben, maar het is een wapen,
dat zoowel voor de meerderheid als voor de minderheid ge
vaarlijk is. Tot nog toe heeft men het artikel in Leiden niet
noodig gehad, ook niet bij de behandeling van de begrooting,
al heeft men geklaagd, dat er veel gesproken is. Bij de be
handeling van de begrooting voor het dienstjaar 1934 heeft
de Voorzitter met succes gepoogd door overleg met de fractie
leiders de besprekingen te bekorten. Dat was de goede methode.
Men moet zich echter niet op het standpunt stellen, dat er
leden van den Raad zijn, die bij alle verschil van meening
niet het belang van de gemeente op het oog hebben.
Spreker zal zich er niet tegen verzetten, wanneer tegen
hen, die met opzet de zaak in de war sturen, maatregelen
worden genomen, maar men moet niet van de veronderstel
ling uitgaan, dat men het zal doen, want die veronderstel
ling heeft geen bestaansgrond. Dit artikel veronderstelt wel,
dat in den Leidschen Raad geen behoorlijke beraadslagingen
kunnen plaats hebben en geen behoorlijke zaken kunnen
worden gedaan, zonder dat de meerderheid het recht heeft
de minderheid den mond te snoeren. Dat verstoort de stern-
Reglement van Orde-Gemeenteraad.
(van Eek e.a.)
ming en door de toepassing van het artikel zal de zaak veel
erger worden.
Wellicht is spreker in dit opzicht eenigszins conservatief,
maar hij meent, dat de gang van zaken onder de werking van
het bestaande reglement nog niet zoo slecht was. Spreker
waarschuwt er tegen, den nieuw voorgestelden weg op te gaan,
waardoor noch een regelmatige, noch een snelle afdoening
van zaken zou worden bevorderd.
De heer van Weizen beschouwt het nieuw voorgestelde
artikel 22a als een instrument voor de meerderheid om op een
oogenblik, waarop het naar haar meening te pas komt, den
spreektijd te beperken.
Spreker kan zich niet onttrekken aan den indruk, dat dit
voorstel is tot stand gekomen onder den invloed van de
campagne, die in de plaatselijke pers is gevoerd tegen de wijze,
waarop de discussies in den Raad plaats hebben. Bij lezing-
van de Raadsoverzichten krijgt men den indruk, dat de
sprekers met het horloge in de hand worden gecontroleerd.
Spreker kan zich dan ook niet met het voorstel vereenigen
en gelooft, dat hij, in tegenstelling met de verwachtingen, die
men daaromtrent koesterde, niet behoort tot degenen, die
in den Raad het langst spreken. Ook sprekers voorganger
heeft nooit tot de sprekers behoord, die veel tijd van den
Raad vroegen. Voordat spreker als opvolger van den heer
Knuttel zijn intrede in den Raad had gedaan, verscheen in
het Leidsch Dagblad een artikel, waarin bij den Voorzitter
er ten zeerste op aangedrongen werd tegen den „afgezant
van Moskou" alle maatregelen te nemen, die noodig waren
om de waardigheid van den Raad te beschermen. Of spreker
een afgezant is van Moskou, heeft hiermede op het oogenblik
niets te maken, dat was een qualificatie van het Leidsch
Dagblad om er met kracht op aan te dringen zoo spoedig
mogelijk het reglement van orde te herzien, om den voorzitter
alle bevoegdheid te geven om zoo krachtig mogelijk op te
treden tegen eventueele ordeverstoring.
De Voorzitter zegt, dat de heer van Weizen het artikel
dan verkeerd leester staat niet, dat de Voorzitter die bevoegd
heid heeft.
De heer van Weizen zegt, dat in elk geval een dergelijk
voorstel zoowel van den Voorzitter als van de Raadsleden
kan uitgaan.
De Voorzitter Neen, van de meerderheid van den Raad.
De heer van Weizen ziet in dit voorstel een ernstige
belemmering van de vrijheid van den Raad om de zaken
te behandelen zooals hij noodig acht.
De heer Beekenkamp vormde de minderheid van de Com
missie voor de huishoudelijke verordeningen, die vóór op
neming van dit artikel was. De heeren van Eek en van Weizen
hebben het voorgestelde artikel 22a onjuist gelezen; het
is niet juist, dat de bedoeling van dit artikel is beperking-
van den spreektijd in te voeren; wel wil het die mogelijk
maken. Die bevoegdheid wordt in handen van den Raad
gelegd. Wanneer de heer van Eek prijs stelt op behoud van
het parlementaire stelsel, in gezonden vorm, zooals de heer
van Eek en spreker voorstaan, zal men het fascisme beter
bestrijden door eenige zelfbeperking en zelf beheer sching aan
den dag te leggen dan door alsmaar door te praten en vreeselijk
bang te zijn voor zoo'n beperking, die hier in het geheel
niet aan de orde is. Spreker verwijst hiervoor naar het boek
van prof. Bonger. De Raad moet zooveel prijs stellen op
zijn vrijheid in het algemeen, dat hij op juiste wijze gebruik
weet te maken van zijn vrijheid van spreken.
Bovendien is spreker eenigszins huiverig om op het
amendement-van Eek in te gaan, omdat deze min of meer
gedreigd heeft met obstructie; de heer van Eek zeide daarvan
in het algemeen geen voorstander te zijn, wat derhalve
beteekent, dat hij in bijzondere omstandigheden er wèl
voor te vinden zou zijn. Spreker vindt dat een reden voor den
Raad om dubbel op te passen en waakzaam te zijn, want
dit bewijst, dat de S.D.A.P.sche fractie niet spontaan en
vrijwillig wenscht mede te werken tot behoud van het
parlementaire stelsel. Zij zal dat trouwens ook moeilijk
kunnen, zoolang zij zich niet weet op te werken tot het be
hartigen van het algemeen belang en alleen voor eigen
standje, eigen partijtje en eigen groepje blijft optreden.
De heer Vos zegt, dat volgens de toelichting van het College
dit artikel geen beperking van den spreektijd invoert, maar
slechts invoering daarvan mogelijk maakt.
Spreker heeft zich ook afgevraagd, waarom het artikel