MAANDAG 9 JULI 1934. 293 Reglement van Orde-Gemeenteraad. (Voorzitter e.a.) de practijk zal meestal voorgesteld worden een bepaald verzoekschrift, waarvan mededeeling wordt gedaan bij de geschreven agenda, te behandelen aan het einde van de ge drukte agenda, behoudens wanneer men er prijs op stelt, zooals b.v. bij een aangevraagde interpellatie wel geschiedt, het eerder aan de orde te stellendan schept de Voorzitter of de Raad daarvoor de gelegenheid. Dit artikel strekt uit sluitend tot verbetering van den toestand. De heer van Eek zegt, dat de heer Goslinga het nu voor stelt, alsof een willekeurige buitenstaander door het zenden van een adres de behandeling van zaken in de war kan sturen; hij stelt het zelfs voor als een soort terreur. Als er geen erger terreur is dan deze, dan zal het wel losloopen. Dit is evenwel onjuist. In de eerste plaats kan de adresseerende vereeniging alleen maar aandacht voor iets vragen en moet het dus door een Raadslid worden overgenomen en die zal dat alleen doen, wanneer het buitengewoon spoedeischend is. Het is mogelijk, dat plotseling door onvoorziene omstandigheden een belangrijk feit in de gemeente dadelijke bespreking vereischtNu stellen de heer Goslinga en de Voorzitter het voor, alsof de Raad dan onderworpen is aan een eindelooze bespreking; dat is onjuistde Raad beslist over de wijze van behandeling. Wan neer het College dus voorstelt die zaak toe te voegen aan de agenda en iemand verlangt daarover het woord, dan kan de discussie begonnen worden, maar dat beteekent niet, dat het noodzakelijk is die discussie den geheelen middag en avond voort te zetten. Nu zegt de heer Goslinga, dat dit toch ge beurd is. Dan heeft de Raad het recht, na discussie daaraan een einde te maken; er kan een voorstel van orde komen. De heer Goslinga zegt nu, dat daarover ook gepraat kan worden, maar tenslotte kan de Raad het toch beëindigen. Op het oogenblik, dat is het hatelijke, kan het vonnis gestreken worden zonder dat er over gepraat wordt; dat zal ontstem ming wekken. De Raad kan tenslotte bepalen, wanneer het moet worden behandeld, maar dat moet men aan zijn beleid overlaten, nadat het voor en tegen behoorlijk is overwogen, zoodat de minderheid niet den indruk krijgt, dat la mort sans phrase wordt uitgesproken, zonder bespreking. Dit bevordert niet de regelmatige afhandeling van zaken. De Raad behoudt volkomen zijn macht, maar moet daarvoor motieven aanvoeren en dus de minderheid overtuigen en redenen opgeven voor zijn houding. Het wekt ontstemming en is in strijd met een regelmatige afdoening van zaken, wanneer daarover niet ge sproken mag worden; dat is absoluut verkeerd. De Voorzitter zegt, dat de heer van Eek het onjuist ziet; deze ziet vele moeilijkheden, waar ze niet bestaan. De heer van Stralen kan niet inzien, dat het voorstel van het College noodzakelijk is. Spreker kan zich niet indenken, dat bij het voortbestaan van den toestand, zooals hij op het oogenblik is, de moeilijk heden zullen ontstaan, waarover men thans spreekt. Het is zoo zelden voorgekomen, dat over de wijze van behandeling van een ingekomen adres langen tijd werd beraadslaagd, dat daarin geen reden kan gevonden worden om aan de rechten van de minderheid een einde te maken. Burgemeester en Wethouders zullen niet kunnen ontkennen, dat het mogelijk is, dat de behandeling van een zeer urgente zaak behoort voor te gaan aan de behandeling van alle andere zaken. Wanneer een adres den Zaterdag vóór de Raadsver gadering binnenkomt, zal omtrent de wijze van behandeling pas na afhandeling van de gedrukte agenda een beslissing genomen worden. Op het oogenblik is het vrijwel regel, dat adressen of inter pellaties, die aan de agenda worden toegevoegd, zeer laat en meermalen eerst in het middernachtelijk uur aan de orde komen. Spreker heeft er bezwaar tegen, dat dit voortaan in het algemeen de regel zal zijn. Van zijn recht om voor te stellen, een zaak tusschen twee punten der gedrukte agenda in te voegen, maakt de Voorzitter nooit gebruik, of wel het geschiedt zóó laat, dat er voor de behandeling zeer weinig tijd beschik baar is. Wanneer besloten wordt een zaak te behandelen na afloop der gedrukte agenda, maar een fractie, die meent, dat met het oog op het late uur de behandeling niet tot haar recht zal komen, stelt voor de zaak tusschen twee punten der agenda te behandelen, zal men over dat voorstel een extra discussie krijgen en dus geen tijd uitsparen. Aangezien men slechts één geval kan aanhalen, waarbij men van storing van den regelmatigen gang van zaken kan spreken, is er geen reden om de door Burgemeester en Wet houders voorgestelde wijziging aan te brengen. Het amendement van de heeren van Eek en Groeneveld, luidende: Reglement van Orde-Gemeenteraad. (Voorzitter e.a.) „Artikel 18 3e lid aldus te doen luiden: „vervolgens beslist de Raad omtrent de wijze van behandeling".", wordt verworpen met 19 tegen 13 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Meijnen, van Tol, van Rosmalen, Tepe, Splinter, Goslinga, Romijn, Bergers, Wilmer, Bosman, van der Reijden, Lombert, Coster, Tobé, van Eecke, van Es, Wilbrink, de Reede en Eikerbout. Vóór stemmen: mevrouw de Olerde Bruijn, de heeren Vallentgoed, van Welzen, Koole, Groeneveld, van Eek, Kuipers, Manders, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Vos, Kooistra, Beekenkamp en van Stralen. De Voorzitter zegt, dat het College, na de wijziging van artikel 26, artikel X daarmede in overeenstemming brengt, zoodat hel voorgestelde lid 4 van artikel 18 gelezen wordt als volgt: „Is een stuk later dan 12 uur 's middags van den laatsten werkdag vóór den dag, waarop eene vergadering van den Raad wordt gehouden, ingekomen, dan wordt de beslissing omtrent de wijze van behandeling van het stuk aangehouden tot de volgende vergadering, tenzij de Voorzitter uitstel niet wenschelijk acht." Het amendement-van Eek slaat daarop even goed. De heer van Eek zegt, dat de Raad even goed als de Voor zitter het recht moet hebben, te bewerken dat een te laat ingekomen stuk alsnog wordt behandeld. De Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen is ook van die meening. De Voorzitter zegt, dat het niet verstandig zou zijn den Raad hierover een oordeel te laten uitspreken. Hierover kan eigenlijk geen oordeel uitgesproken worden en dit geldt nog meer voor een college van 35 personen dan voor één persoon, die het althans kan lezen en bezien; die kan nog zien of de zaak in orde is, of het stuk aan het goede adres is gericht; het is beter dit aan den Voorzitter over te laten; deze zal den Raad van den inhoud van stukken, die van gewicht zijn, waarvan hij dadelijk ziet, dat ze voor den Raad van beteekenis zijn, niet onkundig laten. Het gaat hier juist om mededeelingen en voorstellen, die men met de daarbij noodige inlichtingen niet meer aan den Raad kan overleggen. Het komt een. enkelen keer voor, dat stukken inkomen, die spreker niet meer heeft kunnen lezen en bezien en waarvan spreker niet kon zien, of ze inderdaad wel voor den Raad bestemd zijn en of ze wel in behandeling genomen kunnen worden; dat is wel eens twijfelachtig. Het komt echter hoogst zelden voor en men kan gerust zijn, dat de Voorzitter altijd de zaken, die van belang zijn, toch nog wel aan den Raad zal mededeelen. De heer van Eek acht het toch gewenscht, dat de Raad ook kan beslissen in deze. Als de Voorzitter zegt: het is een onmogelijkheid, dan kan men toch niet veronderstellen, dat de Raad het toch zal doordrijven. De Voorzitter zegt, dat dat juist niet te beoordeelen is. Nu zegt de lieer van Eek: „de Raad kan dat toch uitmaken," maar de Voorzitter weet dan eigenlijk zelf niet, wat het stuk behelst. De heer van Eek zegt, dat het voldoende reden is, dat de Raad zegt: „het moet toch behandeld worden." De heer Vos zegt, dat in dit opzicht toch ook wat moet over gelaten worden aan het inzicht van den Voorzitter; deze moet toch ook eenige rechten hebben ten aanzien van de belangrijke zaken, die aan de orde komen, om te bepalen of een zaak moet worden besproken of niet, vooral wanneer de Raadsleden niet hebben gezorgd, dat hun voorstellen op tijd zijn ingekomen. Daarom behoort het amendement-van Eek te worden verworpen. De Voorzitter zegt, dat de toestand op het oogenblik zoo is, dat de Voorzitter dit beoordeelt; dit voorstel behelst dus geen wijziging. Het amendement van de heeren van Eek en Groenev eld, luidende: „In artikel 18 4e lid achter „voorzitter" in te voegen: „of de Raad".", wordt verworpen met 21 tegen 10 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Meijnen, van Tol, van Rosmalen, Tepe, Splinter, Goslinga, Romijn, Bergers, Wilmer, Bosman,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 5