'292
MAANDAG 9
JULI 1934.
Reglement van Orde-Gemeenteraad.
(Voorzitter e.a.)
van de agenda, maar indien er aanleiding is de behandeling
op een andere plaats in de agenda in te voegen, heeft de Raad
daarover de eindbeslissing; dat is mogelijk.
Burgemeester en Wethouders willen voorkomen, dat zich
daarover bij de behandeling van de geschreven agenda lange
debatten ontwikkelen. Het is gewenscht, dat bij die gelegenheid
de Raad, op voorstel van een of meer leden van den Raad,
het College of den Voorzitter, omtrent het oogenblik van
behandeling van een bepaald punt een beslissing neemt,
zonder dat er over het voorstel gediscussieerd wordt. De gang-
van zaken in den Raad zal daardoor niet zoozeer benadeeld
worden als wanneer over dat voorstel wel uitvoerige discus
sies plaats hebben, die volgens spreker bovendien niet noodig
zijn. Er bestaat geen enkel bezwaar tegen, dat dadelijk over
dat voorstel gestemd wordt.
In verscheidene gemeenten, waar men prijs stelt op een
vlotte behandeling van de zaken, heeft men deze regeling-
met succes gevolgd.
De heer Beekenkamp gevoelt ook het bezwaar, dat door den
heer Vos is aangevoerd en vreest, dat de Voorzitter in dit
opzicht te optimistisch is. De debatten, die de Voorzitter
wil coupeeren door den Raad de aanneming van het
amendement van den heer van Eek te ontraden, zullen
vermoedelijk verplaatst worden naar het tijdstip, waarop
de discussies over het te behandelen punt plaats hebben.
De Voorzitter zegt, dat het alleen gaat over de vraag,
op welk oogenblik een bepaald punt zal behandeld worden.
Men behoeft over een voorstel daaromtrent zijn stem niet
te motiveeren.
De heer van Eek zegt, dat zijn bezwaren na het betoog
van den Voorzitter nog ernstiger zijn dan daarvoor. Uit de
toelichting blijkt, dat de rechten van een minderheid niet
voldoende in acht genomen worden.
Spreker erkent, dat over de wijze van behandeling van een
ingekomen stuk weieens langen tijd gediscussieerd is. Bij
aanneming van zijn amendement zal dit ook kunnen voor
komen. De afdoening van zaken kan daardoor geremd
worden, maar men kan niet beweren, dat een regelmatige
afdoening daardoor wordt geschaad. Langdurige discussies
zullen alleen dan plaats hebben, wanneer een belangrijk
gedeelte van de vergadering aan de spoedige behandeling-
van het onderwerpelijke punt zeer veel gewicht hecht. De
minderheid zal zich daarbij uiteraard moeten onderwerpen
aan het besluit van de meerderheid, maar niet zonder dat er
een behoorlijke beraadslaging heeft plaats gehad. Het af
snijden der discussies wekt weerzin op en bevordert niet den
regelmatigen gang van zaken.
Wanneer een lid meent, dat een zaak spoedeischend is
en de Voorzitter voert voor zijn tegenovergestelde meening
argumenten aan, is dat geen ordeverstoring. Het is niet
ongeoorloofd, dat de leden van den Raad bij belangrijk
verschil van meening met elkaar van gedachten wisselen.
Bij aanneming van het amendement van de Commissie
voor de Huishoudelijke Verordeningen, dat belichaamd is
in het amendement van spreker, blijft de Raad altijd vrij.
Wanneer op de gedrukte agenda beJangiijke punten staan
en men bemerkt, dat de discussie over de wijze van be
handeling van een ingekomen stuk te lang duurt, kan men
trachten daaraan een einde te maken door middel van een
voorstel van orde. Spreker acht het een lastige en ondoel
treffende bepaling, dat bij verschil van meening over het
voorstel niet gesproken mag worden.
De Voorzitter Op dat oogenblik niet.
De heer van Eek vraagt, wanneer er dan wel over ge
sproken mag worden.
De Voorzitter zegt, dat dit van de voorstellen afhangt.
De heer van Eek meent, dat men er dan toch over moet
kunnen spreken.
De Voorzitter ontkent dit. Over het voorstel omtrent de
plaats, waarop een punt, dat aan de agenda wordt toe
gevoegd, zal worden gezet, mag niet gesproken worden.
De heer van Eek is van oordeel, dat de beslissing over de
vraag, wanneer een punt mag behandeld worden, afhangt
van de argumenten, die daarbij worden aangevoerd.
Dit is een zaak van belang. De rechten van de minderheid
worden aangetast bij aanneming van het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders. Het is niet noodzakelijk, den be-
Reglement van Orde-Gemeenteraad.
(van Eek e.a.)
staanden toestand te wijzigen en daardoor van het goede in
het kwade te komen. Spreker handhaaft zijn amendement.
De heer Manders zegt, dat men met een voorstel om een
punt aan de agenda toe te voegen wel altijd zal willen be
reiken, dat het punt nog denzelfden dag wordt behandeld.
Wordt het voorstel niet aangenomen, dan heeft men dien dag
geen gelegenheid meer om iets over het punt te zeggen en kan
men daarvoor alleen een aparte vergadering aanvragen. Het
is daarom wel goed, als men er iets over zeggen kan. Men be
hoeft geen lange debatten te houden, maar men moet wel de
gelegenheid hebben om aan te toonen, waarom het wensche-
lijk is, het punt nog dien zelfden dag te behandelen.
De heer Goslinga zegt, dat het meermalen is voorgekomen,
dat terwijl Burgemeester en Wethouders zich hadden voor
bereid op de behandeling van de gedrukte agenda, de Raad
tot des middags half zes beraadslaagde over de wijze van be
handeling van een ingekomen adres. In die gevallen is er
sprake van een terrorisme van de minderheid. Niet alleen de
minderheid, ook de meerderheid heeft haar rechten.
In dit geval gaat het over voorstellen omtrent de wijze
van behandeling van bepaalde zaken. Het gaat niet aan, dat
een willekeurige vereeniging of een willekeurig comité de
orde van de vergadering kan verstoren en dit zou mogelijk
zijn, wanneer die vereeniging of dat comité weet, dat er wel
een raadslid is, dat zich voor de onderwerpelijke zaak in
teresseert. Dit eene Raadslid zou de geheele vergadering in de
war kunnen sturen. Het is reeds eenige malen geschied en
daarbij kwam het de behandeling van de zaak niet ten goede,
doordat de gemoederen verhit waren. De mogelijkheid, dat
het weer gebeurt, moet uitgesloten zijn en met dit voorstel
doen Burgemeester en Wethouders een poging om een goede
orde te scheppen. De Raad moet weten, waaraan hij toe is
als hij in vergadering bijeenkomt.
De heer van Eek wil aan de minderheid, die uit één lid
kan bestaan, te groote macht in de vergadering toekennen.
De heer van Weizen leidt uit het betoog van den heer
Goslinga af, dat achter het voorstel van Burgemeester en
Wethouders meer verborgen is dan het College aanvankelijk
heeft willen zeggen. Wanneer dit artikel er toe leidt de be
handeling van een ingekomen stuk in den Raad onmogelijk
te maken, dan beteekent dat eenvoudig, dat de stem van een
bepaalde groep van de Leidsche bevolking tot zwijgen wordt
gebracht. De strekking van dit voorstel is dan ook volkomen
in strijd met de veelal gehuldigde meening, dat er ook hier
gelegenheid moet zijn de dingen, die aan de orde komen, be
hoorlijk te bespreken.
De Voorzitter kan zich bijzonder goed vereenigen met de
laatste opmerking van den heer van Weizen, dat er gelegen
heid moet zijn de zaken, die aan de orde zijn, hier behoorlijk
te bespreken.
De heer van Weizen zegt, dat de heer Goslinga dit onmogelijk
wil maken
De Voorzitter zegt, dat de heer van Weizen dan den heer
Goslinga geheel verkeerd begrijpt. De heer van Weizen stelt
het voor alsof hier een deel der bevolking iets wil zeggen
en dat dit door den Raad terzijde geschoven wordt. Dat is
niets bijzonders. Herhaaldelijk worden adressen ter visie
gelegd of voor kennisgeving aangenomen. Bij een zaak van
groot belang is er echter in het geheel geen bezwaar tegen,
die op een daarvoor geschikt oogenblik dadelijk in behandeling-
te nemen, zelfs buiten de agenda om; daartegen zal niemand
zich verzetten. Het College wil alleen, dat de orde van zaken
niet te veel verstoord wordt en dat over het tijdstip van
behandeling van een ingekomen stuk niet urenlang gediscus
sieerd wordt; dat is onvruchtbaar; dat gaat immers niet
over de zaak zelf, maar alleen over het oogenblik, waarop ze
behandeld zal worden.
Volgens den heer van Eek komen daardoor de rechten
van de minderheid in gevaar. De minderheid kan echter niet
het recht krijgen om tijden lang te discussieeren over de
vraag, wanneer en hoe een zeker punt behandeld zal worden,
wanneer daarmede tijd verknoeid wordt. De eenige ver
plichting van de meerderheid tegenover de minderheid is,
deze in de gelegenheid te stellen de zaak op het juiste tijdstip
te verdedigen. Spreker twijfelt er niet in het minst aan of
de meerderheid zal, wanneer de minderheid behandeling
van een punt op een bepaald oogenblik wenscht, daaraan
bijna altijd tegemoetkomen, maar dan op het oogenblik,
dat daarvoor het geschiktst lijkt, met vermijding van on-
noodige beraadslaging over de wijze van behandeling. In