MAANDAG 9 JULI 1934. 313 Demping Levendaal enz. (van Stralen.) De heer van Stralen heeft nooit gepleit voor werk verschaffing in dezen vorm; het groote bezwaar der sociaal democraten tegen werkverschaffing is, dat die altijd uit draait op lage loonen; daarom kon men van hen niet ver onderstellen en verwachten, dat zij hier werkverschaffing zouden aanbevelen. Juist met het oog op de onaangename kanten, die er aan verbonden zijn, hebben de sociaal-democraten zich tegen de werkverschaffing verzet. Spreker begrijpt niet goed, hoe de heer Wilbrink kan zeggen, dat de sociaal-democraten geen recht hebben op het oefenen van critiek, omdat zij een wethouderszetel hebben afge wezen. Indien een sociaal-democraat deel van het College zou hebben uitgemaakt, zou hij niet met succes ingegaan kunnen zijn tegen de in dezen tijd algemeen heerschende denkbeelden omtrent werkverschaffing en zou hij in het College geen meerderheid hebben kunnen vinden voor het standpunt, dat de sociaal-democraten ten opzichte van de arbeidsvoorwaarden bij de uitvoering van deze werken innemen. Ten aanzien van deze zaak zou het dus van geen invloed zijn geweest. Op de vraag van den heer Wilbrink, of de sociaal-demo craten in staat zijn een anderen weg aan te wijzen dan die door Burgemeester en Wethouders wordt aangewezen, moet spreker antwoorden, dat zij dit uit den treure hebben gedaan, laatstelijk in de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Zij hebben bij verschillende interpellaties en ten aanzien van de steunverleening en ten aanzien van de loonen, die in de werkverschaffingen betaald worden, betoogd, dat het heel anders zou kunnen, wanneer men een extra belasting van het vermogen zou heffen. Men heeft dit middel niet willen aanwenden, mede doordat de medestanders van den heer Wilbrink daarvoor niet te vinden zijn en volstaan met het afleggen van meewarigheidsverklaringen, terwijl zij zeggen tegen werkverschaffing te zijn, maar door de om standigheden hun stem aan de desbetreffende voorstellen niet kunnen onthouden. Het gevaarlijke van den raad, dien de heer van Weizen den arbeiders gaf, n.l. om te weigeren aan het werk deel te nemen, indien het in werkverschaffing moet worden uit gevoerd, is inderdaad, zooals de heer Wilbrink zei, hierin gelegen, dat de weigerende arbeiders van de steunverleening zullen worden uitgesloten. Dat vindt spreker juist het fatale. Terwijl de gemeente de werkloozen niet dwingt bij particu lieren aan het werk te gaan voor minder dan de gangbare loonen en zich dus achter de werkloozen plaatst, wanneer een aannemer een werk wil laten uitvoeren tegen loonen, die ver beneden de contractloonen liggen, maakt de gemeente van de gelegenheid, dat de arbeiders in de steunverleening zijn, gebruik om precies hetzelfde als zoo'n aannemer te doen. De heer Huurman, die in dezen dikwijls aan sprekers zijde stond en ook anderhalf jaar geleden een belangrijk aandeel heeft genomen in de bestrijding van het voorstel van Burge meester en Wethouders, dat toen met groote meerderheid van stemmen is verworpen, heeft zeer te recht gezegd, dat indien men begint met de demping van het Levendaal in werkverschaffing te doen uitvoeren, het hek van den dam is en men ten slotte niet meer weet, welk werk op normale wijze zal moeten worden verricht. Wanneer Burgemeester en Wethouders nieuwe werken voorstellen, waartegen even eens financieele bezwaren bestaan, is het volkomen logisch, dat men voorstelt, ze in werkverschaffing uit te voeren. Het einde is, dat al het normale werk tegen werkverschaffings- loonen moet worden gedaan. Indien op deze goedkoope wijze al die werken worden uit gevoerd, zal er later geen normaal werk meer zijn, waarvoor normale loonen moeten worden uitbetaald. Dit is dus een buitengewoon gevaarlijke weg en daarom zijn de sociaal democraten zoo sterk tegen uitvoering van dit werk tegen werkverschaffings-voorwaarden. Waarom moeten het altijd de arbeiders zijn, die van dergelijke dingen de dupe worden? Het zou sympathiek zijn, indien alle andere arbeid, aan dit werk verbonden, b.v. door de ambtenaren en door de wet houders, ook tegen werkverschaffingsloonen werd verricht. Daarvan is echter geen sprake; het zijn alleen de arbeiders, die gedwongen kunnen worden en die moeten het dan maar hebben. De heer Goslinga verweet de sociaal-democratische fractie, dat zij er op speculeert, dat dit voorstel toch aangenomen wordt en dat zij daarom zoo gemakkelijk die houding kon aannemen. Dit is een insinuatie en de Wethouder is nog niet zoover gekomen, die insinuatie terug te nemen. Er is geen enkele reden den sociaal-democraten te verwijten dat zij uit berekening hun stem aan dit voorstel zullen ont houden. De heer Goslinga, die zelf een man is vol politieke Demping Levendaal enz. (van Stralen e.a.) berekening, heeft niet het recht hun dit te verwijten. Dit verwijt is trouwens buitengewoon ongegrond; daarvan is geen quaestie. De sociaal-democraten hebben toch getracht, de raadsmeerderheid aan hun kant te krijgen; daartoe zijn door hen op verschillende onderdeelen voorstellen ingediend, om het voor hen aannemelijk te maken; dat bewijst toch dat zij die houding niet hebben aangenomen, er op rekenende dat het voorstel toch wordt aangenomen; zij hebben deze zaak zeer rijpelijk overwogen, juist omdat zij altijd zulke sterke voorstanders waren speciaal van dit dempingsplan daarom heeft het hun moeite gekost tenslotte hun mede werking hieraan te moeten weigeren, maar als men het hun totaal onmogelijk maakt en zelfs niet op het geringste punt aan hun verlangens tegemoetkomt, dan kan men niet anders verwachten dan dat zij genoodzaakt zijn tegen deze voor stellen te stemmen; dan is het niet hun schuld en berekening, maar omdat door het College en door de raadsmeerderheid absoluut geweigerd wordt ook maar op een enkel punt aan hun bezwaren tegemoet te komen. Spreker zal straks nog, na de beslissing op zijn principieele voorstel, nog enkele andere voorstellen indienen, maar als de Baad die alle af wijst, zullen de sociaal-democraten tegen deze dempings- voorstellen stemmen. De heer Wilmer zegt, dat vaststaat dat de demping van het Levendaal niet zal geschieden, wanneer het werk niet in werkverschaffing wordt uitgevoerd en ook niet, wanneer men, zooals de heer van Stralen wenscht, een onderscheid gaat maken tusschen geschoolde en niet-geschoolde arbeiders, zoodanig dat men den geschoolden het contractloon zou uit betalen. Spreker heeft uit de redevoeringen van de Wethouders volstrekt niet den indruk gekregen, dat wanneer de ver breeding van de Utrechtschebrug met bijkomende werken niet in werkverschaffing zou worden uitgevoerd, het voor stel van Burgemeester en Wethouders gevaar zou loopen, niet door Gedeputeerde Staten te worden goedgekeurd. Op het oogenblik staat wel vast, dat de Baad de baatbe lasting zal aanvaarden en daarom wil spreker volstaan met zijn stem er tegen te motiveeren. Spreker heeft in eerste instantie gezegd, dat de baatbelas ting op zichzelf gezond is. Men kan dit ook van andere be lastingen verklaren, met name van de vermogensbelasting. Het is echter niet gezond, wanneer men vermogensbelasting wil heffen, terwijl er geen vermogen is. Spreker heeft bezwaar, dat de baatbelasting in den voorgestelden ruwen vorm zal worden geheven, terwijl geenszins vaststaat, dat de eigenaren van de aan het Levendaal belendende perceelen baten van de demping zullen hebben. Wanneer de heer Goslinga inderdaad, zooals hij zei, met den mond vol tanden zou staan een uitlating, die zeer ver wonderlijk is, omdat de Baad dit in het geheel niet van hem gewend is indien Gedeputeerde Staten hem vroegen, waarom hij art 281 (nieuw) van de gemeentewet niet heeft toegepast, zou spreker hem aan een antwoord kunnen helpen. Het luidtomdat uitermate moeilijk de baten kunnen worden vastgesteld, die particulieren zullen hebben bij deze werken, die ten algemeenen nutte worden uitgevoerd/ zooals men ook geen schadevergoeding toekent, indien bij de uitvoering van dergelijke werken schade wordt geleden, omdat men die schade uitermate moeilijk kan vaststellen. Spreker is daarom tegen de heffing van de baatbelasting, zooals ze nu ruw wordt voorgesteld en in het bijzonder, wan neer het perceelen betreft, waarbij zelfs vaststaat, dat de eigenaren er van geen baten van de demping zullen hebben, nl. de fabrieksgebouwen. Ongetwijfeld zullen eenige fabrieken zelfs schade van de demping ondervinden. Men kan echter geen enkele fabriek aanwijzen, die van de demping ook maar één cent voordeel zal hebben. Hetzelfde geldt voor deze als voor de aan de te dempen gracht staande scholen, zoolang zij niet van bestemming veranderen. De Wethouder heeft geen rechtsgrond voor de baatbelasting aangevoerd, maar volstond met de bewering, dat de perceelen van de demping bijzondere baten zullen hebben. Ware het laatste juist, dan zou het inderdaad een rechtsgrond zijn, maar spreker bestrijdt de juistheid er van. Het heeft spreker ten zeerste verwonderd, dat hij uit den mond van den heer Yerweij de bewering hoorde, dat de rechts grond van de baatbelasting gelegen is in het feit, dat de ge meentewet de heffing van deze belasting mogelijk maakt. De Wethouder heeft te recht gezegd, dat dit geen rechtsgrond is. Nog meer heeft spreker bevreemd datgene, wat de heer Bosman ten voordeele van de baatbelasting heeft aangevoerd, nl.:,,ikkan geen enkelen rechtsgrond aanvoeren, maar het bedrag is niet zoo hoog en het geld moet er zijn." Bedeneert men zoo bij het heffen van een belasting, dan is het einde

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 25