312
MAANDAG
9 JULI 1934.
Demping Levendaal enz.
(van Stralen.)
Burgemeester en Wethouders in eerste instantie hun voor
stellen aankondigden. Bij die besprekingen werden hoegenaamd
geen argumenten, althans geen cijfers of gegevens aangevoerd,
waardoor men zou kunnen beoordeelen, in hoeverre de voor
stellen of voornemens van Burgemeester en Wethouders
wenschelijk waren. In die vergadering is dan ook een voorstel
van den Voorzitter, om reeds toen te besluiten tot het goed
vinden van de demping van het Levendaal in werkverschaf
fing, afgewezen. Tot den Voorzitter is gezegd: kom eerst eens
met andere gegevens, dan zullen wij altijd nog zien. Daarbij
is wel in uitzicht gesteld, dat met eventueele uitvoering in
werkverschaffing accoord zou kunnen worden gegaan, als
maar aan de zeer belangrijke bezwaren, door de sociaal-demo
craten daartegen aangevoerd, werd tegemoetgekomen. In
een latere vergadering is voor het eerst gelanceerd het denk
beeld om bij deze uitvoering de aannemers in te schakelen;
spreker heeft er in die vergadering voor gepleit, niet alleen de
aannemers, maar ook het bouwbedrijf in te schakelen, omdat
spreker er zich niet mee kon vereenigen alleen de gelegenheid
tot het maken van ondernemerswinst hierbij te openen,
zonder ook de arbeidsvoorwaarden voor deze arbeiders te
regelen. Aan een met groote meerderheid aangenomen voor
stel om te trachten uitvoering te verkrijgen met inschakeling
van de aannemers, heeft ook spreker zijn stem gegeven, maar
vervolgens heeft hij verklaard, dat ook inschakeling van het
bouwbedrijf in normale functie verzekerd moest zijn, wilde
hij daaraan zijn stem kunnen geven; waar die toezegging niet
werd gedaan en spreker reden had om niet zoo heel veel ver
trouwen te stellen in hetgeen daar is gezegd, met name inzake
de mogelijkheid om de arbeidsvoorwaarden, heeft spreker toen
zijn stem voorbehouden en verklaard eerst de eindvoorstel
len van den Wethouder te willen afwachten. Dat er sprake
zou zijn van een soort naamlooze vennootschap, zooals de
Wethouder betoogde, daarvan is spreker niets bekend; hem
is alleen bekend, dat de Commissie uit het Bouwbedrijf be
pleit en voorgesteld heeft inschakeling van de aannemers
eenerzijds en uitvoering tegen normale contractloonen ander
zijds. De Commissie vroeg den Wethouder ook in de gelegen
heid te worden gesteld een werkplan in dien geest te maken
de Wethouder heeft toegezegd, dat vóórdat de beslissing zou
vallen de Commissie gelegenheid zou krijgen tot indiening van
een werkplan; de Wethouder heeft deze toezegging echter
niet nagekomen, maar is voortgegaan met het ontwerpen van
zijn plannen en met het plegen van overleg daarover met het
Departement, zonder daarover echter in het minst overleg
te plegen met de Commissie, zooals was toegezegd. Eerst
toen alles in kannen en kruiken was, en het Departement
subsidie had toegezegd op bepaalde voorwaarden, die de Com
missie zeker niet voor haar rekening zou nemen, heeft de
Wethouder daarvan mededeeling gedaan aan de Commissie
en haar aldus voor een voldongen feit gesteld.
De Wethouder deelde mede, dat hij er ook geen voorstander
van is, om de loonen op een zoo laag bedrag te stellen, en
dat het College dan ook aan het Departement had voorgesteld
het loon op 42 cent per uur te bepalen. Dit is juist, maar het
College deed dit echter omdat dat het laatst geldende werk-
verschaffingsloon was en omdat het College niet bekend was
met het feit, dat intusschen door de Begeering die werkver-
schaffingsloonen weer waren verlaagd.
Het College heeft een uurloon van 42 cent gevraagd, maar
het loon is bij nadere beslissing van het Departement 40
cent per uur geworden. Spreker zou meer vertrouwen hebben
in de betuigingen van leedwezen van het College over dit
lage loon en de verklaringen, dat het beter zou zijn geweest,
indien het loon op een hooger bedrag was vastgesteld, als het
College ernstige pogingen had aangewend om het Departe
ment duidelijk te maken, dat de Leidsche arbeiders niet voor
een dergelijk, niet acceptabel loon mogen te werk gesteld wor
den. Het College heeft dit blijkbaar niet gedaan en daarom
moet spreker het eenigszins betwijfelen, of het College het
inderdaad betreurt, dat de zaak deze wending heeft genomen.
Spreker vindt het wel een beetje bedenkelijk, als de Wet
houder zegt, dat men deze voorstellen en loonen moet be
schouwen uit een oogpunt van werkverschaffing, die eigenlijk
gelijkstaat met steunverleening. Men zou voor dit argument
iets kunnen gevoelen, wanneer het werk met opzet was ge
creëerd om ledige handen aan werk te helpen. Sprekers
groote bezwaar is echter, dat thans wordt voorgesteld een
werk uit te voeren in werkverschaffing, dat in het geheel
geen werkverschaffingsobject is, maar een normaal, urgent
werk. Spreker en de zijnen zullen er dan ook tegen blijven
strijden, dat het werk voor werkverschaffingsloonen moet
worden uitgevoerd. Zij kunnen daaraan onmogelijk hun mede
werking verleenen.
Indien men had voorgesteld althans aan de geschoolde
arbeiders en de vakarbeiders het contractloon te betalen en
Demping Levendaal enz.
(van Stralen e.a.)
den arbeid van de ongeschoolde arbeiders te vergoeden met
0,40 per uur, zouden de sociaal-democraten waarschijnlijk
aan dat voorstel hun stem hebben gegeven, al hebben zij er
groot bezwaar tegen, dat de ongeschoolde arbeiders slechts
0,40 per uur ontvangen en zoodoende slechts 19.20 per
week kunnen verdienen, indien het ten minste altijd mooi
weer is.
Het is echter voor de sociaal-democratische fractie een
onoverkomelijk bezwaar, dat vakarbeiders als timmerlieden
en metselaars voor een loon van slechts 0,40 per uur niet
alleen hun arbeidskracht moeten geven, maar ook hun vak
bekwaamheid moeten beschikbaar stellen, die zij zich ge
durende hun opleiding met moeite en kosten hebben eigen
gemaakt.
De heer Romijn vraagt, of men deze arbeiders dan liever
moet dwingen, te blijven stempelen en niets te doen. Hebben
zij daarvoor een opleiding gehad?
De heer van Stralen zegt, dat de sociaal-democraten het
ten minste zoozeer betreuren als een der leden van het Ooilege,
dat de arbeiders werkloos blijven. Sprekers fractie heeft
zeer vaak doen blijken, dat zij een groote voorstandster is van
het geven van arbeid aan hen, die daarom vragen.
De heer Goslinga „Vragen", dus het werk mag niet aan
geboden worden!
De heer van Stralen begrijpt deze interruptie van den heer
Goslinga niet en wil alleen betoogen, dat de sociaal-demo
craten nooit hebben nagelaten er toe mede te werken, dat de
arbeiders door de overheid in de gelegenheid worden gesteld
te werken. De heer Romijn behoeft dan ook niet te vragen,
of het den sociaal-democraten niet spijt, dat de arbeiders
werkloos blijven; het spijt hun inderdaad buitengewoon en
uit hun houding is altijd duidelijk genoeg gebleken, dat zij er
voorstanders van zijn, den arbeiders werk te geven. Spreker
acht het zeer opvallend, dat de Wethouder mededeelt, dat
over de gunning van het werk aan de Utrechtschebrug nog
nader overleg moet gepleegd met het Departement. Spreker
weet wel, de Wethouder is een zeer voorzichtig man, die geen
onberaden stappen doet, maar hoe komt de Wethouder nu
aan deze mededeeling? Het College heeft den Minister ge
schreven
„Na inwilliging door den Baad en goedkeuring door Ge
deputeerde Staten wordt tot aanbesteding overgegaan, waar
bij wij ons voornemen om met U omtrent de gunning overleg
te plegen."
Dit is dus een ongevraagd aanbod van het College om het
Departement zelfs te kennen in dingen, die door het Depar
tement niet zijn gevraagd en verlangd. Nu ziet spreker in
het uiteindelijk antwoord van het Departement, dat wat de
Wethouder zegt toch niet juist kan zijndaarin staat:
„U gelieve te zijner tijd de Inspectie voornoemd en de Ned.
Heide Maatschappij op te geven wanneer de gesubsidieerde
werkverschaffing zal aanvangen. Gaarne zal ik te zijner tijd
van Uw College vernemen aan welken aannemer de boven
genoemde werken zijn gegund."
Het Departement vraagt dus opgave, wanneer en aan wien
de werken zijn gegund. Het is dus volkomen overbodig van
het College dit bij voorbaat nog te binden aan goedkeuring-
door het Departement; in verband met de zeer groote kans,
gezien het streven bij het Departement om alles in werkver
schaffing uit te voeren, heeft spreker nog minder vertrouwen
in de toezegging van het College, dat na dubbele aanbesteding
alsnog overwogen zal worden uitvoering als gewoon werk;
wanneer men de aannemingscijfers weet, zal door het Depar
tement aandrang uitgeoefend worden, vooral wanneer werk
verschaffing goedkooper zal blijken, om dat onderdeel van het
werk niet normaal, maar in werkverschaffing te doen uit
voeren.
Met de mededeeling, dat hij tegenstander van werkverschaf
fing was, toen spreker en zijn fractie daarvan nog voorstanders
waren, heeft de heer Wilbrink toch wel een onthulling gedaan.
Het is spreker niet bekend, dat zijn fractie zich ooit voorstand
ster heeft verklaard van uitvoering in werkverschaffing, van welk
plan ook. Waarschijnlijk verwart de heer Wilbrink werkver
schaffing met werkverruiming; op werkverruiming hebben
de sociaal-democraten reeds jarenlang bij het College en bij
den Raad aangedrongen, maar daarnaast steeds den eisch
gesteld, dat daarbij normale contractloonen zouden worden
betaald.
De heer Wilbrink heeft erkend, dat de sociaal-democraten
wel gesproken hebben over normaal loon, maar heeft gezegd,
dat werkverschaffing altijd uitloopt op lager loon.