310 MAANDAG 9 JULI 1934. Demping Levendaai enz. (Goslinga e.a.) positie van zoo'n industrie. Wanneer het b.v. zoo'n industrie zeer goed gaat en wanneer ze er over denkt om te verhuizen, zooals bij enkele industrieën het geval is, dan is het toch niet onverschillig' of men zijn oude perceel achterlaat aan het Levendaal, zooals het nu is, dan wel aan het gedempte Leven daal. Het kenmerkende van deze baatbelasting is, dat men tenslotte van elk object op zich zelf niet met wiskunstige zekerheid kan aantoonen, dat het gebaat wordt, maar dat men dit in het algemeen beziet, en zegt: door dit werk komt daar in de buurt een zoodanige vooruitgang, dat het redelijk is dat zij, die daar erven hebben, iets meer betalen dan zij als gewone belastingbetalers doen. Nu heeft het Ooilege iets gedaan, waarvan het eigenlijk eenigszins spijt heeft; liet heeft nl. een aantal vrijstellingen in die baatbelasting opgenomen; er was ook een sterke stroomüig in het College om die vrijstellingen te laten ver vallen. Bij dergelijke vrijstellingen wordt al spoedig gedacht: er kunnen er nog wel eenige hijMaar dan komt men, dat ziet men aan het voorstel-van Weizen, van het een tot het ander. De heer Wilmer wil de industrie vrijstellen, de heer van Weizen de woonhuizen, maar dan blijft er tenslotte niets van over. Het College moet zich daartegen dan ook met kracht verzetten en zou liefst alle vrijstellingen prijsgeven dan een nieuwe, als door den heer Wilmer gesuggereerd, opnemen. Tegen het voorstel van den heer van Weizen bestaan dus onoverkomelijke bezwaren. Spreker sluit zich aan bij de woorden van den heer Romijn, die een sterken aandrang op den Raad heeft uitgeoefend om het voorstel als een complex aan te nemen en het niet te bezwaren met steenen, die het zouden doen zinken. Spreker doet een beroep met name op den heer Manders, den auctor intellectualis van het voorstel, dat nu ter tafel ligt, den Urheber, die het denkbeeld naar voren heeft gebracht, maar die nu eenigszins gelijkt op den god uit de mythologie, die zijn eigen kinderen opat. Spreker verzoekt den heer Manders met aandrang, zijn voorstel betreffende de doortrekking van de Oegstgeesterlaan in te trekken en zoodoende de eer aan zich zelf te houden, waarmede hij zich in de oogen van het College zal verheffen. Het voorstel van Burgemeester en Wet houders zou dan met het grootst mogelijke aantal stemmen worden aangenomen, want de sociaal-democraten zullen er toch niet hun stem aan geven. Indien de rechterzijde minder toeschietelijk was, zouden de sociaal-democraten wel eieren voor hun geld hebben gekozen. Zij weten echter, dat het voorstel wordt aangenomen. De heer Wilbrink zegt, dat het laatste in het geheel niet zeker is. De heer Groeneveld merkt op, dat er nu weer geen Voor zitter is, die den heer Goslinga tot de orde roept. De heer van Eek: Het is een insinuatie. De heer Goslinga ontkent dit. De heer Groeneveld zegt, dat het een leugen is. Nu is er wel een Voorzitter, die een ander dan den heer Goslinga tot de orde roept. De heer Goslinga heeft geen insinuatie of leugen gebruikt. Spreker heeft dien kijk op de zaak en mag dat wel mededeelen. De heer van Eek zegt, dat het van den Wethouder een insinuatie is, indien deze beweert, dat de sociaal-democraten tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen, omdat zij weten, dat het toch wordt aangenomen. De heer Goslinga vraagt, of dit nu zoo'n verschrikkelijk argument is. De heer van Eek zegt, dat de beteekenis er van is, dat de sociaal-democraten niet naar hun eigen overtuiging zouden stemmen. De heer Goslinga betoogt, dat men meermalen, indien een voorstel, waarop men prijs stelde, dreigde te stranden, middelen en wegen gezocht heeft om het voorstel te redden. De heer van Eek zegt, dat de heer van Stralen het ook doet. De heer Goslinga betwist dit. Het voorstel Van den heer van Stralen brengt het voorstel van Burgemeester en Wet houders den doodsteek toe. Het doet spreker genoegen, dat de sociaal-democraten op Demping Levendaal enz. (Goslinga e.a.) deze wijze op zijn opmerking hebben gereageerd, want nu is er nog een kans, dat zij voor zullen stemmen. Het zou inderdaad nog mooier zijn, indien het voorstel met algemeene stemmen werd aangenomen. De heer Manders zegt, dat de cijfers, die de Wethouder heeft gegeven voor de kosten van de demping van het Leven daal van de Barbarabrug af tot de Groenebrug toe 39.000. en van de verbreeding van de Groenebrug (met het vorige werk samen ƒ65.000.afwijken van de cijfers, die de Directeur der Gemeentewerken in zijn rapport van 18 April 1931 heeft vermeld. Wanneer de laatste cijfers na genoemden datum zijn herzien, zooals de Wethouder nu interrumpeert, verwondert het spreker, dat het bedrag van 35.000.in plaats van verlaagd te zijn, verhoogd is tot 39.000.In de begrooting, door den Directeur der Gemeentewerken overgelegd, waren eenige onjuiste cijfers. De meerdere kosten van voorbereiding bedroegen b.v. 2.000.terwijl die toch naar verhouding niet grooter kunnen zijn dan die bij demping van het geheele Levendaal, waar ze 6.000.bedragen. Het onderhoud was geraamd op 1.000.voor het geheele plan op ƒ5.000.die verhouding is natuurlijk ook niet juist. Risico en onvoorzien was geraamd op 5.999.voor het geheele plan op 12.160.dus tweemaal zooveel. Die cijfers zijn niet juist. Het overblijvende deel is 100 M., het deel dat gedempt zal worden 600 M., dus 6 maal zoo groot. Op het oogenblik zou spreker echter toch niet graag willen, dat een voorstel gedaan werd om ook dat deel van het Levendaal te dempen, te meer, omdat daardoor het geheele werk eenigszins in gevaar zou kunnen worden gebracht. Spreker acht het dus misschien beter, dat er een afzonderlijk voorstel zal komen tot demping van het stuk Barbarabrug- Steenschuur. De Voorzitter zegt, dat dat het voorstel-Schüller is, dat in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies gesteld en dus buiten verdere beraadslaging is. De heer Manders vindt het voorstel-Schüller zeer eigen aardig; het strekt niet tot demping van het deel Barbara brugSteenschuur, maar tot demping van het geheele Levendaal; dat is een zeer groot verschil. Het heeft spreker verwonderd, dat dit voorstel om praeadvies in handen van het College gesteld is, omdat dit een voorstel is, dat al ge deeltelijk wordt uitgevoerd. De Voorzitter zegt, dat het College heel goed begrijpt, dat het gaat om het stuk BarbarabrugSteenschuur. De heer Manders acht drie verkeersstrooken, zooals er bij een doortrekking van de Oegstgeesterlaan op 15 M. breedte zullen komen, niet voldoende voor een tenminste eenigszins behoorlijk verkeer daar. Volgens den Wethouder is aan de aesthetiek aandacht geschonken en heeft die daaronder niet te lijden, doordat men voortuinen krijgt van 7 en 3 M. Maar de laan wordt toch plotseling teruggebracht van 25 op 15 M. De heer Splinter: Niet plotseling. Er is een behoorlijke overgang. De heer Manders zegt, dat bij de dwarsstraat de laan opeens 15 M. wordtdie overgang lijkt spreker voor het schoonheids gevoel niet bevredigenddat kan nooit een gunstige oplossing zijn. Het spijt spreker, dat de Wethouder hem niet geheel heeft kunnen volgen, want dan zou hij begrepen hebben, wat spreker eigenlijk bedoelde met die berekening, nl. dit: dat aan een smallere Oegstgeesterlaan de bouwgrond toch in elk geval goedkooper zal zijn dan aan een breede. De Wet houder schudt nu van neen, maar aan een breedere straat is de grond altijd meer waard dan aan een smalle straat. Men wil liever aan een breede straat wonen dan aan een smalle. Het is opmerkenswaardig, dat vele straten op een breedte van 25 M. en meer worden aangelegd. Het is geschied met de Houtlaan, die in het geheel geen verbindingsweg is. In het Morschkwartier zijn straten op veel grootere breedte geprojecteerd, zooals de Vondelweg, maar ook elders b.v. de van de Brandelerkade, de Koninginnelaan, die 30 M. breed is. Ook aan den kant van de Zijl heeft men veel breedere straten. Men heeft daar, waar het gaat om den grond van particulieren, weieens gevraagd met een mindere breedte te mogen volstaan, aangezien men daar een andere bouwwijze toepast. Men heeft gezegd, dat het plan, de Oegstgeesterlaan door te trekken tot de Ceintuurbaan, vervallen zoü zijn, doordat de Ceintuurbaan ten gevolge van den bouw van het Acade mische Ziekenhuis niet zou worden aangelegd. Dit is niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 22