308
MAANDAG 9 JULI 1934.
Demping Levendaal enz.
(Romiju e a.)
dan mag verwacht worden goedkeuring van uitvoering als
normaal werk van de instanties, die daarover te zeggen
hebben. Hoe gaarne het Ooilege ook rekening wil houden
met de inzichten van den Raad, en spreker is overtuigd
dat deze aan normale uitvoering de voorkeur zal geven,
toch moet het zich de vrijheid voorbehouden om, met het
oog op het feit, dat andere instanties ook hieraan hun goed
keuring moeten geven en dat het niet aangaat dit in gevaar
te brengen alleen met het oog op de quaestie van uitvoering
van dit eene onderdeel van het werk als normaal werk,
hiervan zoo noodig af te wijken.
Bij de demping van het Levendaal in werkverschaffing-
zal de aannemer niet van den Dienst van Sociale Zaken een
lijst van personen ontvangen, uit wie hij een keuze kan doen.
Het Departement heeft n.l. als voorwaarde voor liet ver-
leenen van het Rijkssubsidie gesteld, dat de arbeiders worden
aangewezen door den Dienst van Sociale Zaken in overleg
met en na bekomen goedkeuring van den Inspecteur van
de Werkverschaffing. De aannemer zal hiermede genoegen
moeten nemen, voor zoover de te werk gestelden hun arbeid
naar de meening van de directie van het werk en van hem
elf goed verrichten.
Het College heeft de demping van het Levendaal in werk
verschaffing niet geëntameerd, omdat het het werk gaarue
in werkverschaffing wilde doen uitvoeren, maar wel omdat
het van oordeel is, dat de demping moet plaats hebben.
Het heeft zich daarbij beijverd voorwaarden te bedingen,
die in de oogen van Burgemeester en Wethouders aanvaard
baar zijn. Waar het laatste bereikt is en van de zijde der
arbeiders herhaaldelijk verzoeken komen om hen bij de
werkverschaffing te plaatsen, dringt spreker er bij den Raad
op aan, het voorstel te aanvaarden met het oog op het groote
belang, dat de Dienst van Sociale Zaken en de betrokken
arbeiders bij de werkverschaffing hebben.
De heer Gosling a herinnert den Raad aan hetgeen het
College in den geleidebrief van de begrootmg voor 1933
heeft medegedeeld. In dien geleidebrief (Ingekomen Stukken
1932 No. 213, blz. 148, 2de kolom, onderaan en blz. 149,
lste kolom bovenaan) heeft het College reeds vrij duidelijk
zijn standpunt ten aanzien van den financieelen kant Van de
demping van het Levendaal uiteengezet. Wrel heel duidelijk
is gebleken, dat uitvoering op de normale wijze niet mogelijk
was. Op dat standpunt staat het College nog; de financieele
toestand der gemeente is sedert Octobei 1932 niet dermate
verbeterd die is integendeel slechter geworden dat
men dat standpunt nu zou kunnen loslaten. Een houding-
van den Raad tegeuover dit plan als uitgesproken in het
voorstel-van Stralen beteekent dan ook niet meer of minder
dan de doodsteek voor dit plan; dan gaat dit eenvoudig
van de baan; men moet zich daaromtrent geen enkele illusie
scheppen.
De heer Manders was in dezen Raad de eerste, blijkens
zijn voorstel (Ingekomen Stukken blz. 121) die demping van
het Levendaal verbond aan werkverschaffing; het College
is daarop ingegaan; dit voorstel is nu het resultaat van het
werk van het College. Overtuigd dat de Raad en de burgerij
de demping van het Levendaal als een groot goed voor de
gemeente beschouwen, heeft het College gezocht naar wegen
en middelen om dit te doen slagen zonder daarbij op onover
komelijke bezwaren bij hoogere colleges te stuiten. Dat dit
voorstel niet aan iedereen bevalt, is wel mogelijk en is ook
wel gebleken, maar het is nu eenmaal schier ondoenlijk hier
in dezen Raad een plan van eenigen omvang ter tafel te
brengen, dat aller instemming heeft.
Dit voorstel berust dus op deze 3 pijlers: baatbelasting,
werkverschaffing en geen onoverkomelijke bezwaren van den
kapitaaldienst door de combinatie van dit werk met de
werken, die bij de doortrekking van de Mariënpoelstraat en
de Oegstgeesterlaan moeten worden uitgevoerd.
Burgemeester en Wethouders geven den Raad onder
punt c van hun voorstel in overweging in totaal 337.000.
beschikbaar te stellen. Van dit bedrag zal 120.500.aan
loon worden betaald, zoodat de kapitaalslast 216.500.
bedraagt.
In de laatste jaren is gebleken, dat de uitvoering van een
vrij groot aantal openbare werken (waaronder eenige zijn,
die niet in het adres van Juli 1931 van den Plaatselijken
Raad van de S.D.A.P. en den Leidscben Bestuurdersbond
worden genoemd) geen of bijna geen invloed heeft gehad op
het bedrag, dat de gemeente aan steun uitkeert. Men kan
ten hoogste zeggen, dat deze post minder is gestegen dan
anders het geval zou zijn geweest. Deze invloed is gering,
omdat de werken niet worden uitgevoerd door hen, die als
werkloozen staan ingeschreven. De markt absorbeert derge-
Demping Levendaal enz.
(Goslinga.)
lijke werken vrij gemakkelijk en behoeft het aantal arbeids
krachten niet door werkloozen aan te vullen. Het is een
waandenkbeeld, dat het hetzelfde blijft. In de Commissie
voor de Lichtfabrieken heeft de heer Wilbrink getracht den
heer van Eek duidelijk te maken, dat het uitvoeren van
werken in normale aanbesteding weinig of geen invloed heeft
op de daling van het steunbedrag. Het is theorie, dat de
post „steunverleening" anders grooter zou zijn geweest,
want niet alle werkloozen krijgen steun.
Dit jaar is het door de slechte omstandigheden niet zoo
vlug gegaan, maar verleden jaar verminderde de werkloos
heid in sterke mate, doch daalde het bedrag der steun-
uitkeeringen niet.
Hoe komt dit? Zij, die geen of weinig steun ontvangen,
gaan eerder aan het werk en zoeken harder naar werk dan
de anderen. Een aannemer van de gemeente, wien spreker
vroeg, of hij Leidsche arbeiders van de Arbeidsbeurs betrok,
antwoordde, dat hij arbeiders moest hebben, die 's morgens
om half zeven bij het werk staan en vragen: baas, mag ik
aan het werk gaan?
Wanneer een werk in werkverschaffing wordt uitgevoerd en
de arbeiders worden aangewezen door den dienst van Sociale
Zaken, kan men wel tegenover het loonbedrag een verlaging-
van den post der steunuitkeeringen stellen. Dat is ook
gebeurd. Vandaar dat slechts aan kapitaallasten overblijven
ƒ216.500.de opbrengst van de baatbelasting is geraamd
op 33.500.zoodat er aan kapitaallasten overblijven
ƒ183.000.zeker geen onaanzienlijk bedrag; men zou
terecht daartegen bezwaar kunnen maken, maar door de
combinatie van dit werk met de doortrekking van de Oegst
geesterlaan komt een groot complex waardevolle bouwgrond
beschikbaar van m totaal 35.485 M2.volgens de zeer matige
raming van den heer Splinter ad 10.per M2. is daar dus
3| ton aan bouwgrond te verkoopen. Dat is te optimistisch,
dat spreekt vanzelf; men is die 35.485 M2. niet zoo spoedig
kwijt, maar wanneer men daarvan binnen afzienbaren tijd
slechts de helft verkoopt, en dat is toch niet te optimistisch,
dan geeft dat al een opbrengst, gelijk aan de vermeerdering
van de kapitaallasten, uit deze transactie voortvloeiende
en dan wordt de kapitaaldienst niet bezwaard. Daarom is
het van zooveel belang, dat die plannen gecombineerd aan
genomen worden en daarom heeft spreker ook bezwaar tegen
het voorstel-Manders inzake de Oegstgeesterlaan, omdat
daardoor natuurlijk het rendement van die doortrekking
aanzienlijk verlaagd zou worden, nl. met 37.500.hetgeen
spreker op gezag van den heer Splinter en van den Directeur
der Gemeentewerken moet aannemen. Financieel is dit
plan dus één complex en het College heeft hoop, dat bij onver
anderde aanneming van dit voorstel de uitvoering verzekerd
is. Zoo zeker als sommigen zich hebben uitgelaten, is spreker
er nog niet van; er blijven altijd nog zekere dubia over.
Het College zal ongetwijfeld nog zijn best moeten doen dit
voorstel ook door Gedeputeerde Staten te doen goedkeuren,
maar bij dezen opzet is er een vrij redelijke kans, dat het
zal worden aangenomen en dat Leiden's beroemde stink-
gracht gedempt zal worden.
Nu zijn tegen een integreerend onderdeel van het plan,
de baatbelasting, nogal bezwaren gerezen. De heer Coster
was daar absoluut tegen om de winkeliers. Maar er zijn ook
nog andere menschen in de stad dan winkeliers. Als argument
voerde de heer Coster aan, dat de winkeliers in Morschstraat
en Jan Yossensteeg, die door de uitvoering van openbare
werken gedupeerd waren, ook niet schadeloos gesteld zijn.
Spreker neemt aan, dat door uitvoering van openbare werken,
aanleg van straten en bruggen, verplaatsing van de vee
markt, wel eens menschen gedupeerd kunnen worden, maar
nog steeds is in Nederland recht, dat de gemeente niet tot
schadeloosstelling verplicht is voor de ongunstige financieele
gevolgen van rechtmatige overheidsdadendie schade is
ook uiterst moeilijk vast te stellen.
Dit behoeft den Raad niet te weerhouden, het recht,
dat de Wet den Raad geeft, ten aanzien van verbeteringen
toe te passen. Spreker is het met den heer de Reede eens,
dat de rechtsgrond van de baatbelasting niet in de gemeente
wet ligt. De wet codificeert slechts de rechtsgronden. De
rechtsgrond van deze heffing ligt in het feit, dat de groep
van personen, die door deze belasting wordt getroffen, van
bepaalde, kostbare overheidszorgen profijten geniet. De
billijkheid van deze heffing wordt erkend in art. 281 (nieuw)
van de gemeentewet.
Hoe soepel, hoe zachtzinnig Burgemeester en Wethouders
in deze zijn geweest, blijkt wel uit de wijze, waarop zij volgens
het ingekomen stuk (blz. 119) hebben berekend de netto-
kosten, waarin een bijdrage van 25 zal worden gevraagd.
Wanneer overeenkomstig het verzoek, dat eenige leden
hebben gedaan, Burgemeester en Wethouders zouden voor-