148 Onder verwijzing naar de in de Leeskamer ter visie liggende stukken geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging: a. aan de vereeniging Leidsche Belastingopliaaldienst als uitkeering in eens te verstrekken een bedrag van 1100. voor dekking van het tekort van de rekening over 1933 en vorige jaren. b. voor het sub a vermelde doel vast te stellen den over- gelegden begrootüigsstaat model D, dienst 1934. Op den post voor Onvoorziene Uitgaven, waarvan het bedrag van 1100.moet worden afgeschreven, is nog ƒ23.681. beschikbaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 172. Leiden, 27 Juli 1934. Zooals u bekend zal zijn, heeft de Minister van Sociale Zaken, gebruik makend van de bij Koninklijk besluit van 8 Juni 1933 (S. 315) verleende bevoegdheid, bezuinigings maatregelen ten aanzien van de personeelssterkte van de gemeentelijke keuringsdiensten van waren geëischt. Wat den keuringsdienst te dezer stede betreft, heeft het overleg met den Minister er toe geleid, dat de vischkeur- meester, wiens afvloeiing aanvankelijk werd gevorderd, in dienst kan blijven, echter op een jaarwedde van 2.500.—, gerekend vanaf 1 Juli 1934. De tegenwoordige titularis is ingedeeld in den rang van keurmeester le klasse (salarisgroep 2.400.3.200. Aangezien de salarisverordening voor het personeel van dezen dienst niet een keurmeester kent met een salaris van 2.500.is het noodzakelijk de bedoelde verordening te wijzigen. In verband hiermede geven wij U in overweging vast te stellen de volgende VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 30 Mei 1921, (iGemeenteblad No. 6) betreffende de wedden van het personeel van den Districts-Keuringsdienst van Waren. Artikel I. In den staat, vermeld in artikel 1 wordt bij den rang Keurmeester de volgende noot geplaatsti) Keurmeester be last met de keuring van visch ƒ2.500.(vast). Art. II. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 Juli 1934. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. No. 173. Leiden, 27 Juli 1934. Bij Raadsbesluit van 30 November 1931 (Ingek. Stukken No. 278) werden beschikbaar gesteld: a. een bedrag van 62.000.ten behoeve van den bouw van het zuidelijke rioolgemaal der centrale rioleering op het terrein tusschen de Geeregracht en het Plantsoen. b. een bedrag van 17.200.— ten behoeve van de verbete ring van de verbinding tusschen de Geeregracht en de Jan van Houtbrug. Voorts werd in verband met een en ander bij Raadsbesluit van 15 Februari 1932 (Ingek. Stukken No. 38) een bedrag van 17.000.uitgetrokken ten behoeve van het leggen van de persleiding van het zuidelijke rioolgemaal der centrale rio leering. Zooals wij in den geleidebrief tot de begrooting voor 1933 (Ingek. Stukken No. 215 van 1932) nader uiteenzetten, konden de boven genoemde uitgaven de goedkeuring van Gedepu teerde Staten niet wegdragen. In verband hiermede trok Uw Vergadering bij besluit van 13 Februari 1933 op ons voorstel (Ingek. Stukken No. 258 van 1932) haar boven genoemde besluiten in. Thans achten wij het oogenblik gekomen, om den bouw van het zuidelijke rioolgemaal wederom ter handtenemeo. In de eerste plaats toch zullen het Levendaal en omge ving, na demping van deze gracht, zoo spoedig mogelijk aan de centrale rioleering dienen te worden aangesloten. Ook het Hoogreemraadschap van Rijnland heeft ons op de noodzakelijkheid hiervan gewezen. Deze aansluiting is echter slechts mogelijk, nadat het zuidelijke rioolgemaal met zijn persleiding zal zijn voltooid. Een tweede reden, waarom de bouw van bedoeld riool gemaal thans aan de orde moet komen, is gelegen in het ontstaan van de nieuwe stadswijk in den Rodenburgerpolder, waarvan de aanleg reeds is begonnen. Spoedige aansluiting ook van deze wijk aan de centrale rioleering is zeer wenschelijk, eenerzijds ter voorkoming van vervuiling van de Stadsmolen- sloot, anderzijds opdat bij den verderen aanleg van de wijk reeds terstond met de aansluiting kan worden rekening gehouden, hetgeen een doelmatiger en goedkooper uitvoering van de noodige rioleeringswerken mogelijk zal maken. Ook de aansluiting van den Rodenburgerpolder zal eerst na tot standkoming van het zuidelijke rioolgemaal kunnen ge schieden; zoo spoedig mogelijk zullen wij dienaangaande een voorste] doen. Tenslotte zij opgemerkt, dat de bouw van het rioolgemaal en de daarmede samenhangende werken van belang is met het oog op de werkverrruiming, zoodat ook uit dien hoofde uitvoering van een en ander aanbeveling verdient. Voor de thans uit te voeren -werken kunnen de destijds door Uw Vergadering goedgekeurde plannen geheel worden aangehouden, met dien verstande, dat voor de aansluiting van het Levendaal bovendien noodig is het leggen van een stamriool in de Korevaarstraat. De kosten van de verschillende werken worden thans als volgt geraamd: bouw zuidelijk rioolgemaal50.000. verbinding GeeregrachtJan van Houtbrug 13.000.- persleiding rioolgemaal15.000. stamriool Korevaarstraat11.000. totaal derhalve89.000. Ons College heeft gemeend in deze belangrijke uitgave, waar zooals reeds gezegd de uit te voeren werken een niet onaanzienlijke verruiming van de werkgelegenheid in onze gemeente beteekenen, een bijdrage te moeten aan vragen uit het Werkfonds 1934. In afwachting van een gunstige beslissing op deze aanvrage ware het geheele bedrag van 89.000.— uit geldleening te bestrijden. Op grond van het bovenstaande geven wij, met verwijzing naar de in de Leeskamer neergelegde stukken en in over eenstemming met de Commissie van Fabricage, Uw Ver gadering in overweging door vaststelling van den overgelegden begrootingsstaat beschikbaar te stellen: a. een bedrag van 50.000.ten behoeve van den bouw van het zuidelijke rioolgemaal der centrale rioleering op het terrein tusschen de Geeregracht en het Plantsoen b. een bedrag van ƒ13.000.— ten behoeve van de ver betering van de verbinding tusschen de Geeregracht en de Jan van Houtbrug; c. een bedrag van 15.000.ten behoeve van het leggen van de persleiding van het onder a bedoelde rioolgemaal; d. een bedrag van 11.000.— ten behoeve van het leggen van een stamriool in de Korevaarstraat. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. No. 174. Leiden, 27 Juli 1934. Gelijk U bekend is, hebben de besturen van alle gesubsi dieerde bewaarscholen, op daartoe van onzentwege gedaan verzoek, genoegen genomen met een vermindering van het subsidie over 1934 van 50.— tot 40.— per leerling en per jaar. Het bestuur van de Vereeniging tot opleiding van be- waarsclioolliouderessen vreest, dat het met het verlaagde subsidie zijn bewaarschool niet kan exploiteeren, indien het schoolgeld van 20.per jaar (waarboven krachtens art. 1 van de betrekkelijke verordening niet mag worden gegaan) niet tijdelijk tot 26.— per jaar wordt verhoogd. Mitsdien verzoekt het bestuur toe te staan, voor zijne be waarschool per leerling en per jaar 26.schoolgeld te heffen. Aangezien door inwilliging van dit verzoek aan het bestuur een o. i. alleszins billijke compensatie zou worden gegeven voor het vrijwillig afstand doen van een belangrijk deel van het subsidie, geven wij U in overweging door opneming van eene bepaling in de betrekkelijke verordening ons College de bevoegdheid te verleenen om toe te staan, dat per leerling en per jaar meer dan 20.doch niet meer dan 26. schoolgeld wordt geheven. Verder achten wij het gewensclit dispensatie mogelijk te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 4