MAANDAG 2 JULI 1934.
271
Straataanleg-vaii Speijkslraat grondverkoop.
(Bergers e.a.)
moeten bewonen. Wanneer nu deze particuliere bouw door
gaat, zal aanstonds wel blijken, dat deze huurprijzen lager
zijn en dan zullen de vereenigingen van zelf ook de huren
moeten verlagen.
De heer van Rosmalen zegt, dat de heer Bergers niet van
de zaak op de hoogte is. De woningbouwvereenigingen moeten
een aantal woningen voor het Rijk en de gemeente beschikbaar
stellen en over het algemeen verdienen personen in overheids
dienst meer dan anderen. Yan bevoorrechting is geen sprake.
Als bestuurslid van een woningbouwvereenigiug kan spreker
verklaren, dat ieder lid op zijn beurt in aanmerking komt.
In het algemeen houdt spreker er niet van bij voorbaat
mede te deelen, hoe hij over een of ander voorstel zal stemmen.
Ook nu heeft hij afgewacht, wat zoowel door voor- als tegen
standers van het voorstel is gezegd. Aangezien het program
van de Christelijk Historische Unie den voorrang verleent aan
het particulier initiatief en blijkens de mededeelingen van
den Wethouder de vereenigingen Tuinstad wijk", ,,Ons
Doel" en de ,,Leidsche bouwvereeniging" waarschijnlijk wel
toestemming zullen krijgen om te bouwen, maar geen toestem
ming zal worden verleend aan de andere woningbouwver
eenigingen, kiest spreker eieren voor zijn geld en stemt hij
voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De heer Wilbrink zou het onlogisch vinden, wanneer het
amendement van den heer Kooistra in het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders werd Verwerkt. Niemand kan
zeggen, hoe de toestanden zich zullen ontwikkelen. Juist in
de partij van den heer Kooistra ijveren tal van personen voor
maatregelen, die leiden tot inflatie. Voor alle eventualiteiten
moeten de particulieren vrijheid van beweging hebben. Even
min als men voor de woningbouwvereenigingen de voor
waarde kan stellen, dat zij verantwoordelijk zijn voor de huur
en de schade, die door inflatie zal ontstaan, kan men voor de
particulieren in de voorwaarden de door den heer Kooistra
gewenschte bepaling opnemen.
De heer Splinter is eveneens van meening, dat het on
logisch zou zijn in de voorwaarden, die gesteld worden bij
den verkoop van den grond, de huurwaarde der huizen vast
te stellen. De ontwikkeling der toestanden kan met zich
brengen, dat een dergelijke bepaling niet is toe te passen.
Spreker hoopt dan ook, dat de Raad het amendement-
Kooistra zal verwerpen.
Het heeft nooit in de bedoeling van het College gelegen,
de woningbouwvereenigingen tegen te werken. Het College
heeft wel altijd getracht datgene te doen, waardoor naar de
wenschen van de woningbouwvereenigingen gehandeld kon
worden. Spreker heeft alle waardeering voor het werk, dat
deze vereenigingen in de laatste jaren in het belang van den
woningbouw hebben gedaan.
De heer Kooistra zegt in verband met het betoog van den
heer Wilbrink, dat in dezelfde voorwaarde staat: „behoudens
schriftelijke ontheffing van Burgemeester en Wethouders"
en daaronder valt ook hetgeen spreker bij amendement heeft
voorgesteld. Daarop kunnen de particulieren zich beroepen
in tijden van inflatie.
Het gaat er thans alleen om, dat de huren in de omstandig
heden, waarin men op het oogenblik verkeert, niet hooger
zullen zijn dan 5.per week. Dan komt spreker toch tot
een prijs, die niet goedkooper is dan die van de bouwver-
eenigingen, want die kunnen ze nog goedkooper leverendan
rekent spreker nog maar 5.Met deze bepaling kunnen de
particulieren doen wat zij willen; zij mogen verkoopen, wan
neer de huur maar 5.is. Wanneer nu de toestand veran
dert, kan het College dan rekening houden met deze uitspraak
van den Raad en dit zoo noodig wijzigen, naar boven of naar
beneden1? De heer Goslinga vraagt: naar beneden ook. Waar
om niet1? Waarom zouden de woningen ook niet goedkooper
worden? Spreker hoopt het zelfs. Volgens den heer van Es
zou zelfs 4.50 te duur zijn voor de arbeiders. Spreker is het
daarmede eens, vooral wanneer men voortdurend doorgaat
met loonsverlagingen. Dan heeft het College het recht aan
de hand van deze uitspraak te doen wat het goed acht; dit
wordt als servituut vastgelegd. Dan zullen het werkelijk ar
beiderswoningen zijn.
Punt a van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Het amendement van den heer Kooistra wordt vervolgens
verworpen met 21 tegen 13 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Romijn, Wilrner, Beekenkamp,
Straataanleg-van Speykstraat grondverkoop; e.a.
(Vos e.a.)
Huurman, van der Heijden, Wilbrink, Bosman, de Reede,
van Es, van Eecke, Tobé, Meijnen, Coster, van Tol, van Ros
malen, Manders, Bergers, LombertTepe, Splinter en Goslinga.
F óór stemmende heeren Kooistra, Groeneveld, van Weizen
van Eek, Schüller, Vallentgoed, Koole, Eikerbout, Kuipers,
mevrouw Braggaar-de Does, mevrouw de Clerde Bruijn, de
heeren Vos en van Stralen.
(De heer Verweij was bij deze stemming afwezig.)
Punt b van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt hierna aangenomen met 20 tegen 14 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Romijn, Wilmer, Beekenkamp,
Huurman, van der Reijden. Wilbrink, Bosman, de Reede,
van Es, van Eecke, Tobé, Meijnen, Coster, van Tol, van
Rosmalen, Manders, Bergers, Tepe, Splinter en Goslinga.
Tegen stemmen: de heeren Kooistra, Groeneveld, van
Weizen, van Eek, Schüller, Vallentgoed, Koole, Eikerbout,
Kuipers, mevrouw Braggaar-de Does, mevrouw de Cler-de
Bruijn, de heeren Yos, van Stralen en Lombert.
(Ook bij deze stemming was de heer Verweij afwezig.)
De punten c en d van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders worden alsnu achtereenvolgens zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Ten slotte wordt het voorstel in zijn geheel zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
IV. Voorstel tot wijziging van liet Reglement van Orde voor
de vergaderingen van den Raad der gemeente Leiden.
(Zie Ing. St. No. 106.)
Hierbij komen tevens aan de orde de ter zake ingediende
amendementen van den heer Vos, van de heeren van Eek en
Groeneveld en van den heer Groeneveld.
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
De artikelen I tot en met V worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel VI, waarbij tevens aan de orde
komt het amendement van den heer Vos, luidende:
„Artikel 10, lid 2: Na „aankondiging" toe te voegen: „in
de plaatselijke nieuwsbladen"."
De heer Vos heeft dit amendement ingediend met het
oog op de mogelijkheid van een conflict tusschen het College
en een of andere politieke groep in den Raad. Bij nader inzien
is spreker echter tot de conclusie gekomen, dat „nieuws
bladen" niet voldoende begrenst wat spreker bedoelt. Het
is niet onmogelijk, dat een of andere partij een weekblad
sticht, waarin ook nieuws uit de gemeente en haar omgeving-
wordt opgenomen en dat men ook „nieuwsblad" zou kunnen
noemen. Een dergelijk blad is voor de aankondiging vau de
Raadsvergaderingen niet geschikt, omdat deze ook op
andere dagen dan Maandag worden gehouden. Spreker wijzigt
zijn amendement dan ook in dien zin, dat in plaats van
„nieuwsbladen" wordt gelezen „dagbladen."
De Voorzitter zegt, dat het College de aanneming van het
amendement, ook in zijn gewijzigden vorm, moet ontraden.
Tot nu toe is het de gewoonte geweest, dat in een of meer
plaatselijke bladen de aankondiging werd gedaan. Het College
meent, dat dit overbodig is en acht het zeker verkeerd, dat
het imperatief wordt voorgeschreven.
In verband hiermede is het College bij overweging van het
amendement tot de conclusie gekomen, dat een wijziging van
het voorstel van Burgemeester en Wethoudersge wenscht is,
waarom het thans voorstelt artikel VI aldus te wijzigen, dat
de tweede alinea gelezen wordt als volgt„In lid 2 van dit
artikel vervallen de woorden: en zoo mogelijk door aankondi
ging in een plaatselijk blad door Burgemeester en Wethouders
aan te wijzen."
De couranten krijgen een mededeeling en kunnen publi-
ceeren wat zij willen.
De heer Vos begrijpt niet, dat tegen de aanneming van zijn
amendement bezwaar bestaat, nu in het artikel de woorden
„zoo mogelijk" voorkomen. Het wordt dan aan het oordeel
van Burgemeester en Wethouders overgelaten.
De Voorzitter zegt, dat met de woorden „zoo mogelijk"