270 MAANDAG 2 JULI 1934. Straataanleg-van Speijkstraat grond verkoop. (Kooistra e.a.) niet meer het recht zullen krijgen woningen te bouwen, die aan arbeiders goedkooper kunnen worden verhuurd dan woningen, door particulieren gebouwd en daarom verzet spreker zich er tegen. Mocht de Baad het voorstel aanvaarden, dan acht spreker het gewenscht in de voorwaarden, waaronder de verkoop zal geschieden, de bepaling op te nemen, dat de huur der woningen niet hooger mag zijn dan 5.per week. Het is sprekers bedoeling, dat zijn voorstel in stemming zal worden gebracht, nadat het voorstel van Burgemeester en Wet houders zal zijn aangenomen. De Voorzitter zegt, dat het laatste niet mogelijk is. Indien de heer Kooistra een amendement wenscht in te dienen, moet hij het doen, voordat over het voorstel van Burgemeester en Wethouders gestemd wordt. De heer Kooistra dient thans zijn amendement in. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement op het voorstel van Burgemeester en Wethouders, sub b en c van den heer Kooistra, luidende: „Ondergeteekende stelt voor in de voorwaarden in zake grondverkoop aan de heeren II. P. Jansen en H. C. de Jong onder 6°. achter „of kleine middenstands woningen" toe te voegen: „waarvan de huur per woning niet hooger mag zijn als 5.per week". Dit amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter meent den Baad duidelijk te moeten maken, waarop de heer Kooistra doelde, toen deze in een weinig vage termen sprak over iets, dat voor spreker duidelijk genoeg was en waarin een beschuldiging van het gemeentebestuur lag opgesloten. De heer Kooistra zinspeelde ongetwijfeld op een brief, dien het gemeentebestuur ontvangen heeft van de woningbouwvereeniging „Tuinstadwijk", die den Nation alen Woningraad heeft verzocht te trachten, van den Minister te weten te komen, waarom de gevraagde toestemming niet aan haar werd verleend. Het bestuur van de woningbouwvereeniging „Tuinstad- wijk" schrijft: „Het bestuur van den Nationalen Woningraad beeft dit bouwplan met den Directeur-Generaal van de Volksgezond heid besproken. Naar aanleiding daarvan deelt het bestuur ons mede, dat het Departement aan Uw College al geruimen tijd geleden bepaalde inlichtingen heeft gevraagd en dat het met de beslissing van onze aanvraag wacht tot deze inlich tingen verkregen zijn. Uw College heeft tot dusverre nog niet geantwoord, aldus het antwoord van den Directeur- Generaal. Volgens deze mededeelingen ligt de oorzaak van de stagnatie thans bij Uw College. In verband met dit antwoord zouden wij Uw College beleefd willen verzoeken, het daarheen te leiden, dat de gevraagde inlichtingen op korten termijn het Departement bereiken, waardoor een spoedige beslissing van den Minister verkregen kan worden." Deze brief heeft het College niet aangenaam getroffen. In de eerste plaats leek het het College vreemd, dat de directeur-generaal van de volksgezondheid dat zou hebben gezegd en bovendien, omdat het College zich bewust was zijn best te hebben gedaan met voortgang te maken te dezer zake en zich niet bewust was van eenige traagheid. Indertijd, bij de aanvrage van die 350 woningen door de Federatie, heeft het College zeer veel moeite gehad de inlichtingen te verkrijgen, noodig om te kunnen beoordeelen hoeveel wonin gen nu werkelijk noodig warentoen die inlichtingen eindelijk verkregen waren, heeft het College de zaak aanhangig ge maakt. Op 30 Augustus 1933 vroeg de Minister van Sociale Zaken, nadat het College hem herhaaldelijk gevraagd had met de zaak voort te gaan, in hoeverre de gemeente den bouw van eenvoudige woningen door particulieren bevordert den Minister waren klachten overgebracht, dat het College den woningbouw door particulieren zou achterstellen bij dien door vereenigtngen en dien zou bemoeilijken. Dit schrijven, dat terdege onderzocht moest worden, is gezonden aan den directeur van Gemeentewerken, die daarop op 30 October 1933 rapport indiende. Op 2 November d.a.v. vroeg de Minister nog eens antwoord, dat 2 Januari 1934 gestuurd is. In Maart heeft het College nog eens bij den Minister op het nemen van een beslissing aangedrongen. Op 4 Mei j.l. vroeg de Minister nog een nadere motiveering en toelichting van het antwoord van het College op de ingekomen klachten inzake benadeeling van den particulieren woningbouw. Die brief maakte de zaak niet veel duidelijker en de Wethouder heeft toen op verzoek Straataanleg-van Speijkstraat grondverkoop. (Voorzitter e.a.) van het College een onderhoud gehad met ir. van der Kaa. Dat antwoord is aan den Minister gestuurd en is sinds eenigen tijd in zijn bezit. Ten overvloede heeft spreker aan het Departement gevraagd of het juist kon zijn, dat door den directeur-generaal van de volksgezondheid een dergelijk ver wijt tot het gemeentebestuur zou zijn gericht aan den Natio- nalen Woningraad; de heer Lietaert Peerbolte heeft spreker toen gezegd, dat daarvan geen sprake kan zijn, dat hij gezegd zou hebben, dat inlichtingen gevraagd zijn en dat het ant woord daarop geruimen tijd uitbleef. Hieruit blijkt ten duidelijkste, dat het College zich te dezen opzichte niets te verwijten heeft. De heer Eikerbout spreekt zijn blijdschap uit, dat de lieer Splinter erkend heeft, dat een belofte gedaan is, welke belofte dan naar zijn meening ingelost is door die 20 woningen. Dat is het kardinale punter is een belofte gedaan tegenover het Bestuur. Nu is volgens den heer van Es de kans groot, dat deze aanbiedingen later niet gestand gedaan zullen worden. Het is in het geheel niet waar. Het stond voor ieder vast, dat die grond speciaal voor de woningbouwvereeniging „Eensgezindheid" bestemd was en niemand heeft de gedachte in zich voelen opkomen, dat hij het stuk grond zou kunnen bemachtigen. Nu men echter met moeilijkheden heeft te kampen, wordt het voorstel gedaan, den grond te verkoopen. Naar aanleiding van het betoog van den heer van Es merkt spreker op, dat de woninghuur niet zoo hoog behoeft te zijn en zeer goed 4,50 zou kunnen bedragen, mits men de an nuïteiten slechts wilde verlengen tot 50, 60 of desnoods 75 jaar, waardoor de huur met 1/3 zou kunnen worden ver minderd. Men behoeft in dit opzicht niet zoo voorzichtig te zijn. Wat zal er moeten gebeuren, wanneer de woningen over b.v. 50 jaar zijn afbetaald? Men kan toch niet zeggen: dan zijn de woningen het eigendom van het bestuur der vereeniging, die ze voor 1.per week kan verhuren. Voor die moeilijkheid zal men later wel een oplossing vinden. Spreker zal geen voorstel doen om een grootere tegemoet koming dan 1000.voor het dempen van de sloot te geven. Als men meent, daarmede te kunnen volstaan, vindt spreker het best. Het College zal echter niet kunnen ontkennen, dat de werkzaamheden van de vereeniging de gemeente groote moeilijkheden hebben bespaard. De heer Splinter zegt, dat dat niet het werk van de woning bouwvereeniging, maar van het gemeentebestuur geweest is. De heer Eikerbout zegt, dat de Eaad misschien nog gelegen heid krijgt den persoon, die dit bewerkt heeft, zelf aan het woord te hooren. De heer Splinter vraagt: waarom alleen over den grond van den heer Jansen en niet over dien van den heer de Jong. Spreker had steeds gemeend, dat de grond, nu voor den heer Jansen bestemd, voor de bouwvereeniging zou zijn; aan den grond van den heer de Jong is nog geen enkel oogenblik ge dacht. Daarom spreekt spreker alleen over datgene, waarop men recht heeft. De heer Lombert is het niet eens met den heer Bergers; het werk der woningbouwvereenigingen mag aanspraak maken op meer waardeering dan uit dergelijke betoogen spreekt; daaruit blijkt meer een onkunde omtrent het werk van de woningbouwvereenigingen in het verleden. Deze hebben steeds gewerkt, louter uit saamhoorigheidsgevoel, zonder eenig winstbejag. De exploitatie van een goede arbeiders woning is het beste toevertrouwd aan woningbouwvereeni gingen; de particulieren bouwen en exploiteeren woningen met de uitgesproken bedoeling om er aan te verdienen, de ver- eenigingen niet. Daarom zal spreker stemmen tegen het voor stel van het College, want dit kan geen enkelen waarborg geven dat een woning, die nu goedkoop gebouwd wordt, over enkele jaren nog goedkoop zal worden geëxploiteerd. De ervaring met de particuliere huiseigenaren opgedaan, leert toch wel dat zeker niet het gevolg is, dat de huizen goedkoop blijven. Ook wanneer men het onderhoud van door vereenigingen en door particulieren gebouwde woningen eens vergeleek, spreker heeft het nog niet eens over arbeiderswoningen, zou men ten aanzien van den particulieren woningbouw niet bepaald gunstige ervaringen opdoen. De heer Bergers zegt, dat de heer Lombert hem bepaald niet goed verstaan heeft; spreker raadt hem aan voortaan goed te luisteren, zoodat hij beter hoort wat er gezegd wordt. Spreker heeft niets gezegd ten nadeele van de woningbouwver eenigingen, maar alleen dat vele menschen met een betrekke lijk hoog inkomen in dergelijke huizen wonen, terwijl daar naast menschen met een heel laag inkomen een duurder huis *-» i "MI>« Ojinnu «I M/tMl »S) li» I»

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 8