280 MAANDAG 2 JULI 1934. Demping Levendaal enz. (Wilmcr e.a.) Inzake de doortrekking van de Oegstgeesterlaan op dezelfde breedte kan men niet een afwachtende lvonding aannemen; daarover zal vanavond moeten worden beslisthoewel spreker zijn stem nu nog niet wenscht vast te leggen, erkent hij, dat het betoog van den heer Manders op hem wel eenigen indruk gemaakt heeft. De heer van Stralen herinnerde aan wat spreker indertijd zooals de heer van Stralen zeidenamens sprekers fractie heeft gezegd over uitvoering van het werk in werkverschaffing. Spreker is overtuigd toen niet te hebben gezegd, dat hij namens zijn fractie sprak, maar ook is hij overtuigd, (lat wat hij toen zeide in den geest was van alle leden van zijn fractie. Spreker heeft toen gezegd, dat hij hoopte en verwachtte, dat de demping van het Levendaal niet in werkverschaffing zou worden uitgevoerd; hij is het eens met den heer van Stralen omdat: wanneer dit werk in werkverschaffing uitgevoerd moet worden, welk werk moet dan niet in werkverschaffing uitgevoerd? Spreker heeft die verwachting uitgesproken, omdat hij overtuigd was en is, dat de loonen in werkver schaffing zeer laag zijn en dat het veel wenschelijker is, loonen uit te keeren, zooals bij uitvoering van normale werken gegeven worden, dus volgens het collectief contract, zoodat de loonen bij een dergelijk werk althans niet lager zijn dan de loonen bij werken, die door particulieren geschieden. Spreker is tot zijn spijt in die hoop en verwachting te leur gesteld. Hoezeer spreker de demping van het Levendaal ook toe juicht, omdat daardoor meer werk in de gemeente zal zijn, waardoor verschillende arbeiders aan het einde van de week meer en sommige hunner zelfs betrekkelijk veel meer zullen ontvangen dan wanneer zij in de steunverleening bleven, moet hij eerlijk bekennen, dat voor hem een schaduw over het werk ligt, doordat het in werkverschaffing zal worden uitgevoerd. Intusschen zal spreker zijn stem niet geven aan het voorstel van den heer van Stralen om het werk niet in werkver schaffing te doen uitvoeren. Indien dat voorstel werd aan genomen, zou er den eersten tijd niets van de uitvoering van het werk komen. Het voorstel zou om praeadvies gesteld worden in handen van Burgemeester en Wethouders, het zou verschillende instanties moeten doorloopen, men zou opnieuw berekeningen moeten maken en onderhandelingen moeten voeren, terwijl de uitvoering misschien in deze tijdsomstandigheden zou afstuiten op onoverkomelijke finan- cieele bezwaren. Het betere is weieens de vijand van het goede. Spreker koestert de ongetwijfeld gegronde vrees, dat bij aanneming van het voorstel-van Stralen het betere (uitvoering van het werk op normale wijze) de vijand zou zijn van het goede (uitvoering van het werk in werkver schaffing) en er in het geheel niets zou gebeuren, indien de Baad het voorstel, zooals Burgemeester en Wethouders het hebben ingediend, niet aannam. Het principe van de baatbelasting vindt spreker gezond. Wanneer particulieren van de uitvoering van werken ten algemeenen nutte bijzondere baten hebben, is het logisch, billijk en verantwoord, indien men die particulieren in de kosten der uitvoering laat meebetalen. Het moet daarbij echter vaststaan, althans zeer waarschijnlijk zijn, dat deze particulieren inderdaad die baten hebben. Yan verschillende panden, die Burgemeester en Wethouders voorstellen onder de verordening van de baatbelasting te laten vallen, zijn de baten absoluut fictief. Dit geldt speciaal voor de fabrieksgebouwen, die. zoolang zij hun tegenwoordige bestemming hebben, niet het minste voordeel van de demping- genieten. Spreker wil die fabrieksgebouwen niet geheel vrij stellen, maar, evenals scholen enz., zoolang zij niet van bestemming veranderen. Zoolang zij hun tegenwoordige bestemming behouden, hebben ze er niet het minste voordeel van. Laat waar zijn, zooals de heer Schüller zegt, dat zij er geen nadeel van hebben spreker bestrijdt dit voor enkele fabrieken baat hebben zij er zeker niet van, direct of indirect, zoolang zij hun bestemming behouden. Spreker heeft bezwaren tegen de baatbelasting, zooals deze hier wordt voorgesteld, en geeft subsidiair in overweging althans de fabrieksgebouwen, waarvan het allerduidelijkste blijkt, dat ze geen baat bij de demping hebben, voorloopig daarvan vrij te stellen, zoolang ze nl. niet van bestemming- veranderen. De heer Coster juicht dit voorstel toe, doch kan niet be grijpen, dat het College voorstelt om de blindedarm van het Levendaal niet te dempen. Volgens het Ingekomen Stuk is dit, om een aantrekkelijk stukje stadsschoon te behouden, maar heeft het College daarover gedacht, toen de verkeers weg omgelegd moest worden om Morschpoort en Zijlpoort? Zelfs de Monumenten-Commissie heeft dat niet kunnen tegen houden. Voor spreker staat vast dat, wanneer dit stukje Demping Levcndaal enz. (Coster e.a.) later gedempt moet worden, het veel meer zal kosten dan wanneer het nu gebeurt. Dit zal het verkeer ten goede komen en ook de uitrij voor de brandweer. Is in deze dr. Horst wel gehoord? Als een particulier een stinksloot heeft, wordt voorgesteld hem te verplichten die sloot te dempen. Spreker is absoluut tegen de voorgestelde baatbelasting. De baatbelasting wordt verdedigd met een beroep op het algemeen belang van het werk. De Korevaar- straat en de Vo1 molengracht zijn ook in het algemeen belang gemaakt, maar daarbij is nooit gedacht aan een baatbelasting. De panden zullen in waarde stijgen, maar dat is toekomst muziek. Men zou alleen kunnen invoeren een schadebelasting door de omlegging van de brug over het Galgewater zijn de winkeliers in de Morschstraat gedupeerd, evenzoo door de verlegging van de Jan Yossenbrug de winkeliers in de Jan Vossensteegaan schadeloosstelling wordt evenwel niet ge dacht. Men zegt zelfs, dat de winkels op de Hoogewoerd schade zullen ondervinden van de demping. Inzake de doortrekking van de Oegstgeesterlaan sluit spreker zich geheel aan bij den heer Manders. De bewoners daar hebben veel meer aan de gemeente moeten geven voor straataanleg en grond af moeten staan; dus zij hebben alle schade er van. Tijdens de rede van den heer Coster neemt de Burge meester den Voorzitterszetel weder in. De heer de Reedc heeft in de Commissie voor de Financiën behoord tot de minderheid, die zich tegen de heffing van een baatbelasting als middel ter bestrijding van de kosten der demping heeft verzet. Zijn bezwaren daartegen zijn niet ver minderd door de uitnoodiging van Burgemeester en Wethou ders om hun voorstellen als een geheel te beschouwen. Als redenen, waarom men het Levendaal wenscht te dempen, zouden genoemd kunnen worden: een poging om door het dempen van deze gracht de volksgezondheid te dienen; een besparing op de kosten van den reinigingsdiensteen besparing op de kosten van onderhoudswerkeneen verbetering van het verkeer. De verbetering van het verkeer is een algemeen belang van de eerste orde, maar het is niet juist een deel van de kosten der verbetering, die voor de geheele gemeente van groot belang is, te laten betalen door degenen, die toevallig wonen aan den weg, welke verbeterd wordt. Daarbij komt, dat van de voorgestelde verbetering de eigenaren van per- ceelen, gelegen aan andere straten, b.v. de Hoogewoerd, ten minste evenveel baat zullen hebben als de eigenaren van de perceelen, gelegen aan het Levendaal. Op het oogenblik is de toestand op de Hoogewoerd onhoud baar. Wordt de trambaan verlegd, dan zullen de eigenaren van de perceelen, aan de Hoogewoerd gelegen, daarvan eenig voordeel kunnen hebben. Het voordeel voor de eigenaren der perceelen, gelegen aan het Levendaal, is buitengewoon gering. Indien Burge meester en Wethouders zeggen, dat het een winkelstraat zal worden, beschouwt spreker dit als een hallucinatie. Op het oogenblik gaat het met het verhuren van de winkelhuizen aan de Korevaarstraat slecht, niet zoozeer als gevolg van het feit, dat men thans in een afgaanden tijd leeft (het is nog de vraag, of dit wel een afgaande tijd is), maar wel doordat er in Leiden in de winkelstraten voldoende winkels zijn. Het Levendaal zal een weg worden, die te breed is voor een be hoorlijken winkelstand. De verlichting der winkels zal door de breedte der straat niet tot haar recht komen en daarom is het zeer twijfelachtig, of men er groote winkels zal maken. Met de demping van het Levendaal zal een stukje stads schoon verloren gaan, waarvoor een akelige, doode weg in de plaats komt, die te breed is voor het ontstaan van het drukke verkeer, dat het bestaan van een behoorlijken winkelstand mogelijk maakt. Voor de eigenaren en bewoners der panden, aan het Levendaal gelegen, blijft niet veel anders over dan op zien komen spelen en rustig afwachten wat er gebeuren zal en eerst in een verre toekomst zullen zij kunnen overwegen wat zij met hun panden doen kunnen. Voor spreker staat vast, dat misschien een enkele met dezen maatregel gebaat zal zijn, maar vele anderen zullen daardoor geschaad zijn. Ten aanzien van het schaden bestaat er een zeker recht, n.l. dat de gemeente zich er absoluut niets van aantrekt of de burgers door bepaalde maatregelen schade ondervinden of nietmen beschouwt dat als een gevolg van de normale ontwikkeling van de stadhet feit, dat men eigendommen heeft, brengt mede dat men dat risico draagt. Spreker is een voorstander van dat standpunt en heeft zich nooit kunnen vereenigen met voor stellen om aan iemand, die toevallig nadeel heeft van het maken van een brug b.v. een uitkeering te geven, omdat hij zijn pontje niet meer kon houden. Zoo zal het ongetwijfeld op het Levendaal ook gaan. Welke is nu toch in vredesnaam

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 18