272 MAANDAG 2 JüLI 1934. Reglement van Orde-Gemeenteraad. (Voorzitter e.a.) niet wordt bedoeld hetgeen de heer Vos thans heeft gezegd. Bij aanneming van het gewijzigde voorstel van het College zijn Burgemeester en Wethouders volkomen vrij. De heer Goslinga zegt, dat ,,zoo mogelijk" alleen beteekent „wanneer het mogelijk is". Het is b.v. niet mogelijk wanneer des morgens een spoedeischende vergadering wordt uitge schreven voor den middag. Het is dus niet altijd mogelijk en daarom wil het College dit schrappen. De heer Beekenkamp zegt, dat het toch de bedoeling van het College is de aankondiging der Raadsvergaderingen alleen te doen plaats hebben door aanplakking ten Raadhuize. Waar de Voorzitter dit nu positief bevestigt, kan spreker hiermede meegaan. Spreker zou er echter tegen zijn, wanneer het College de mogelijkheid wilde openlaten om het den eenen keer wel op andere wijze te publiceeren en den anderen keer niet. De Voorzitter zegt, dat ieder, die prijs stelt op ontvangst van die aankondiging, haar ook toegezonden krijgt. De heer Manders zegt, dat men dus verplicht is, de aankon diging ten Raadhuize aan te plakken, maar dat wil toch niet zeggen, dat men het ook niet aan de couranten zal mededeelen. Practisch blijft dus de zaak zooals ze is; alleen worden de verplichtingen van het College iets minder, wat volgens spreker wel een aanbeveling is. De heer van Eek heeft tegen deze wijziging zeer ernstig bezwaar. Het College komt er plotseling mee; het is niet besproken in de Commissie voor de Huishoudelijke Ver ordeningen. Hierdoor zal het feit, dat een openbare vergade ring gehouden zal worden, niet ter kennis van iedereen komen, terwijl het toch de bedoeling is, dat een openbare vergadering kan bijgewoond worden door het publiek; dit moet toch zoo goed mogelijk ter kennis van het publiek gebracht worden. Door bekendmaking uitsluitend door aan plakking, wat natuurlijk niemand leest, alleen de menschen, die op het Raadhuis moeten zijn, wordt aan de publiciteit ernstige schade toegebracht. Spreker zou het een sterken achteruitgang vinden, wanneer de oorspronkelijk door het College voorgestelde redactie gewijzigd werd, en hij verwacht van het College, dat het zooveel mogelijk zal zorgen, dat de gansche gemeente weet, wanneer een Raadsvergadering wordt gehouden. De Voorzitter zegt, dat de toestand toch werkelijk niet slechter wordt dan op het oogenblik. Op het oogenblik wordt één dagblad er voor betaald, maar de andere bladen krijgen het bericht even goed als de Ingekomen Stukken. Dit zal zoo voortgaan; er verandert niets. Echter vervalt de verplichting van de gemeente om het aan één blad te geven en daarvoor te betalen, maar de gemeente zal het bericht te allen tijde en aan alle couranten blijven verstrekken. De heer van Eek vraagt, welk bezwaar er dan tegen de oorspronkelijk door het College voorgestelde regeling is, om de aankondiging te publiceeren in de meest gelezen courant de andere bladen nemen het bericht dan over om hun lezers te gerieven. De Voorzitter vraagt of dan vaststaat welke courant hier het meest gelezen wordt. De heer van Eek zegt, dat dat wel vaststaat; als het twijfel achtig wordt, heeft het College de bevoegdheid om nog meer bladen daarin te betrekken. Schrapping van de bevoegdheid van het College om het ook in andere co uranten te publiceeren, acht spreker toch onjuist. De Voorzitter vestigt de aandacht van den Raad op het ver schil tusschen „bekendmaken" en „aankondigen". Het ge meentebestuur heeft den plicht de vergaderingen aan te kon digen, hetgeen geschiedt op de daarvoor bestemde plaats op het stadhuis. De bekendmaking heeft plaats in de dagbladen, waar aan door het gemeentebestuur wordt medegedeeld, wanneer de vergadering wordt gehouden en welke de ingekomen stukken zijn. De gemeente is bij de nieuwe redactie niet meer verplicht aan een bepaalde courant voor de mededeeling een zeker bedrag te betalen. Overigens verandert er niets. De heer Goslinga zegt, dat de aankondiging tot dusverre plaats had in het Leidsch Dagblad, welke courant voor de opneming van de aankondiging werd betaald. De andere bladen namen de mededeeling over. De woorden „zoo Reglement van Orde-Gemeenteraad. (Goslinga e.a.) mogelijk" hebben alleen betrekking op de vraag, of het in verband met den tijd kan geschieden. Volgens het amendement van den heer Vos zou de aan kondiging in alle bladen moeten plaats hebben, hetgeen zeer duur zou zijn. Bij nadere overweging heeft het College besloten het voorstel te wijzigen in den zin als door den Voorzitter is medegedeeld, waardoor niet alleen een bezuiniging wordt verkregen, maar bovendien een einde wordt gemaakt aan de bevoorrechting van het Leidsch Dagblad. De heer Vos trekt zijn gewijzigde amendement in. Aangezien het amendement van den heer Vos is inge trokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De heer Groeneveld kan zich met het gewijzigde voorstel van Burgemeester en Wethouders vereenigen, indien het College garandeert, dat steeds de gemeentelijke stukken aan alle dagbladen gezonden zullen worden. De Voorzitter zegt, dat het thans reeds gebeurt. De lieer Groeneveld merkt op, dat wat vandaag gebeurt, nog niet morgen behoeft te gebeuren. De Voorzitter zegt, dat het het vaste voornemen van het College is, dit te blijven doen. Mocht het op dit punt van meening veranderen, hetgeen niet te verwachten is, dan kan de heer Groeneveld het College daaromtrent vragen stellen. Het door Burgemeester en Wethouders gewijzigde artikel VI wordt vervolgens aangenomen met 26 tegen 8 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Romijn, Wilmer, Beekenkamp, Huurman, van der Reijden, Groeneveld, Wilbrink, Bosman, de Reede, van Es, van Weizen, Vallentgoed, van Eecke, Koole, Eikerbout, Tobé, Meijnen, Coster, van Tol, van Rosmalen, Vos, Bergers, Lombert, Tepe, Splinter en Goslinga. Tegen stemmen: de heeren Kooistra, van Eek, Schüller, Verweij, Kuipers, mevrouw Braggaarde Does, mevrouw de Clerde Bruijn en de heer van Stralen. (De heer Manders was bij deze stemming afwezig.) Hierna komt aan de orde het amendement van den heer Vos, luidende: „In art. 11 en in alle andere, waarin sprake is van „op roepingsbriefje" voor raadsvergaderingen, stel ik voor te lezen: „oproepingsbrief"". De heer Vos zegt, dat het oproepingsbriefje voor de Raads vergaderingen in den regel een vrij belangrijk aantal agenda punten bevat; om zulke agenda's soms van 20 of 30 punten met een verkleinwoord aan te duiden, acht spreker niet juist. Om een kleine agenda met een weidsch woord „oproepings brief" te noemen, vindt spreker niet zoo erg als om een rijke agenda met een verkleinwoord aan te duiden. De Voorzitter zegt, dat de ratio voor dit verkleinwoord te vinden is in art. 48 der Gemeentewet, waar ook het verklein woord gebruikt is; het College meent dit verkleinwoord te moeten handhaven. Overigens dwaalt de heer Vos in dezen, doordat hij verwart en door elkaar haalt oproepingsbriefje en agenda. Voor dengene, die gewoon is met de gemeentelijke stukken om te gaan, is het oproepingsbriefje niet een bijzonder groot, maar zelfs een klein stuk. De heer Vos trekt zijn amendement in. Aangezien het amendement van den heer Vos is inge trokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. Artikel VII wordt vervolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel VIII, waarbij tevens aan de orde komen: het amendement van den heer Vos, luidende: „In art. 15 (nieuw), het 2e lid aan het le te verbinden door een: en het amendement van den heer Groeneveld, luidende: „Het door B. en W. voorgestelde Art. 15 derde lid, aldus te lezen:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 10