MAANDAG 18 JUNI 1934.
243
Verordening op liet Verkeer te land.
(Groeneveld e.a.)
wel dwars overheen. Komt men echter tusschen de rails,
dan valt men even goed als men er alleen op zit of met twee
personen. Dit argument heeft met deze geheele zaak in het
geheel niets te maken; dat sleept de Voorzitter er bij, maar dat
is niet ter zake dienende.
De heer van Eek zon er voor zijn, wanneer het verkeers-
belang of de veiligheid van het verkeer dit eischen. Is het den
heer van Eek nu opgevallen, dat er minder ongevallen gebeu
ren in plaatsen waar deze verbodsbepaling bestaat? Indien
dat zoo was, dan zou spreker met den heer van Eek meegaan,
maar ook de heer van Eek zal dezen indruk niet hebben. Dit
heeft op het totaal aantal ongevallen absoluut geen invloed.
Spreker is er tegen om alle vreedzame burgers met den rechter
in aanraking te brengen en boeten te laten oploopen; hij
wil het aantal verbods- en strafbepalingen zoo veel mogelijk
verkleinen en niet dingen verbieden, die algemeen inge
burgerd zijn, waarvan niemand ooit last heeft gehad.
De heer van Eek heeft geen statistiek bijgehouden van on
gelukken in plaatsen waar deze verordening al dan niet bestaat,
maar het is ook sprekers indruk, dat men bij een zwaren last
achterop, het stuur niet zoo vast in handen heeftwaar de
fietsers heel nauwe straatjes door moeten gaan, brengt het
de veiligheid van het verkeer in gevaar, wanneer de bestuurder
zijn fiets niet geheel in zijn macht heeftdit weegt voor spreker
veel zwaarder, dan de last dien men daarvan heeft.
De heer Manders sluit zich bij den heer Groeneveld aan.
Hoe meer men met een rijwiel heeft omgegaan, des te meer
zal men overtuigd zijn, dat het meevoeren van een last achter
op, wanneer die tenminste niet overdreven wordt, niet bij
zonder veel hinder veroorzaakt; zij, die dit doen, zijn wel zoo
met een rijwiel vertrouwd, dat zij zich niet noodeloos in
gevaar begeven. Het kan noodig zijn iemand achterop mee
te nemen en dan zal het een groot ongerief zijn, wanneer men
dat niet meer kan doen. Het is b.v. mogelijk, dat men zijn kind
nog even naar school wil brengen per fiets.
De heer Goslinga zegt, dat de leeftijd al op 12 gebracht is
dat argument gaat dus niet meer op.
De heer Manders zegt, dat ook kinderen boven de 12 jaar
naar school gaan. Daarmede is deze zaak niet afgedaan. Dik
wijls kan men met zijn tweeën per fiets nog net den trein
halen. Juist voor hen, die dit alleen per fiets kunnen doen,
en zich nog net de weelde van een fiets kunnen veroorloven,
is het een groot bezwaar, dat dit niet meer zal kunnen. Het
is ook mogelijk, dat men voor ernstige zaken b.v. bij ziekte
of ongevallen vlug per fiets met iemand achterop een of andere
plaats moet bereiken.
Het amendement van den heer Groeneveld wordt verworpen
met 17 tegen 15 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Meijnen, van Es, Tobé, Vos,
Eikerbout, van Eecke, van Rosmalen, Lombert, Beekenkamp,
Tepe, Romijn, Goslinga, de Reede, Bosman, van der Reijden,
van Eek, en Coster.
Vóór stemmen: mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren
van Tol, van Stralen, Schüller, Wilbrink, mevrouw Braggaar
de Does, de heeren Manders, van Weizen, Kooistra, Wilmer,
Bergers, Koole, Groeneveld, Vallentgoed en Kuipers.
Het gewijzigde artikel 48 wordt hierna zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
De artikelen 49 tot en met 77 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 78, waarbij tevens aan de orde
komt het amendement van de heeren van Eek en Groeneveld,
luidende
„Ondergeteekenden stellen voor om artikel 78 der Veror
dening op het Verkeer te land aldus te doen luiden:
,,De bestuurder van een tramwagen is verplicht op den
openbaren weg de nadering van den tramwagen aan te kon
digen door het geven van een geluidsein:
a. vóór en bij het omrijden van een hoek en bij het naderen
van elke dwarsstraat en brug;
b. telkens wanneer de vrijheid of de veiligheid van het ver
keer zulks vordert."
De heer Groeneveld zegt, dat hij de bepaling, dat de be
stuurder alleen een signaal behoeft te geven, wanneer de
vrijheid of de veiligheid van het verkeer zulks vordert, in
Verordening op het Verkeer te land.
(Groeneveld e.a.)
de praktijk niet voldoende vindt en dat de trambestuurder bij
elke dwarsstraat een signaal behoort te geven. De beoordeeling
van de vraag, is welke gevallen het wel en in welke gevallen
het niet noodig is, kan niet aan den bestuurder worden over
gelaten. Spreker wenscht dan ook de thans bestaande bepaling
gehandhaafd te zien.
De heer van Eek begrijpt, dat bewoners van straten met
een druk verkeer maatregelen vragen ter voorkoming van
onnoodig lawaai en daarbij wenschen, dat de trambestuur
ders minder geluidseinen zullen geven dan zij tot nog toe
gaven. Wanneer men er tegenoverstelt, dat de veiligheid van
het verkeer het geven van die signalen vordert, weegt het
laatste voor spreker het zwaarst.
Spreker acht het beter aan de trambestuurders voor te
schrijven, dat zij te allen tijde een geluidsein moeten geven
bij het omrijden van een hoek en het naderen van een dwars
straat of een brug, zoodat het niet aan het oordeel van den
bestuurder is overgelaten, of de vrijheid of de veiligheid
van het verkeer het geven van geluidseinen in die gevallen
vordert. Meestal is het reeds te laat, wanneer een trambe
stuurder het gevaar ziet en daarom is het ook voor hem
geruststellender, wanneer hem dit voorschrift is gegeven,
waardoor hij weet, waaraan hij zich heeft te houden. Ook hier
geldt: voorkomen is beter dan genezen.
De heer Manders kan zich met het amendement van de
heeren van Eek en Groeneveld niet vereenigen. In vele ge
vallen heeft de tram vóór een dwarsstraat een halteplaats,
waardoor het geven van een geluidsein overbodig is. In Leiden
zijn niet veel bruggen, waarover de tram rijdt. Waarom zou
een trambestuurder een geluidsein moeten geven bij het
naderen van b.v. de Utreclitsche Brug? De opneming van de
door de heeren van Eek en Groeneveld voorgestelde bepaling
is dubbel overbodig.
De Voorzitter zegt, dat de Commissie voor de Strafverorde
ningen van oordeel was, dat in dit geval eenigszins kon worden
tegemoetgekomen aan den wensch, het onnoodige lawaai
op de straat te voorkomen. Inderdaad wordt onnoodig veel
lawaai gemaakt, indien de trambestuurders verplicht zouden
zijn bij het naderen van iedere dwarsstraat geluidseinen te
geven. De Commissie meende, dat de trambestuurders zoo
volkomen vertrouwd zijn met de route, die zij volgen, dat
zij zeer goed kunnen beoordeelen waar en wanneer het geven
van geluidseinen geboden is. Voor hun eigen verantwoordelijk
heid zullen zij er niet al te zuinig mede zijn. Het voorschrift,
dat bij het naderen van iedere brug of dwarsstraat een ge
luidsein moet worden gegeven, zal verslappend werken op
het oordeel van de trambestuurders, die ten slotte zullen
meenen, dat zij met het geven van een geluidsein kunnen
volstaan.
De heer Bosman is het in hoofdzaak volkomen met het
betoog van den heer van Eek eens. Het gebeurt dikwijls,
dat de trambestuurders bij dwarsstraten geen geluidseinen
geven. Het is spreker, wanneer hij uit de Kraaierstraat naar
de Hoogewoerd reed, meermalen overkomen, dat de trambe
stuurder niet de moeite nam, een geluidsein te geven, terwijl
hij het op dezen gevaarlijken hoek wel had moeten doen.
Spreker is het ook eens met de opmerking, dat het geven
van geluidseinen bij de nadering van elke dwarsstraat of
brug niet noodig is; daarom lijkt het hem gewenscht, dat
enkele zij-straten worden genoemd, waarbij het wel verplicht
is. Indien men dat ook niet wil, zal spreker stemmen voor het
amendement van de heeren Van Eek en Groeneveld.
De Voorzitter leidt uit het betoog van den heer Bosman af,
dat sommige trambestuurders reeds nu geen geluidseinen
geven bij het naderen van elke dwarsstraat, terwijl dit toch
volgens de bestaande bepaling geboden is. In de gevallen,
waarop de heer Bosman doelde, geldt het wellicht een tram
bestuurder, die geen behoorlijk oordeel des onderscheids
heeft en niet weet, dat hij met het oog op de veiligheid bij het
naderen van de Kraaierstraat een geluidsein behoort te geven,
maar straks, wanneer de bepaling ontbreekt, wijzer zal worden.
De Directie zal den bestuurders den raad geven, bij het ont
breken van de bepaling dubbel goed op te letten.
De heer Groeneveld zegt, dat het woord ,,brug" zonder
bezwaar uit het amendement kan worden geschrapt, omdat
in Leiden bij elke brug een dwarsstraat is.
De heer Goslinga is het met het laatste niet eens. Bij de
Poelbrug, die men bij het naderen niet eens ziet, is geen
dwarsstraat.