242 MAANDAG 18 JUNI 1934. Verordening op het Verkeer te land. (van Eek e.a.) krijgen een te groote macht. In de bepaling staat ook niet, wanneer ze moet toegepast worden. Men moet voorzichtig zijn en niet te veel dwang nitoefenen; met overleg en vrien delijke raadgevingen komt men verder. Spreker vindt het verkeerd, dat een agent een grooten mond krijgt, maar dat moet men toch niet te zwaar laten wegen. Deze bepaling is niet noodig; in zijn eigen belang houdt het publiek zich daar aan zooveel mogelijk. De heer Wilbrink zal vóór het artikel stemmen, maar legt daarbij den vollen nadruk op de toezegging van den Voor zitter, dat de politie in deze met beleid en verstand moet op treden. De Voorzitter is verzekerd, dat de agenten dit te allen tijde doen, spreker niet; hij heeft wel eens andere ervaringen. De Voorzitter als Burgemeester en hoofd van de'politie mis schien niet, maar de mindere goden hebben er wel eens last van; spreker moet zich dus wel degelijk kunnen beroepen op deze toezegging van den Voorzitter. De Voorzitter zegt, dat de heer Wilbrink dat gerust kan doen. Spreker zal een onderzoek laten instellen naar wat de heeren zeggen. De heer Wilmer erkent, dat dwingend optreden wel eens noodig zal zijn, en om dit mogelijk te maken, zal hij zijn stem aan dit voorstel geven, ondanks het feit, dat hij meermalen op de Breestraat heeft geconstateerd dat jonge agenten in dit opzicht dikwijls zeer ontactisch optreden, wanneer iemand b.v. loopt te winkelen. Het is spreker zelf ook overkomen, dat een agent hem, alsof hij een erge misdaad beging, toe snauwde „rechts houden"spreker weet desnoods den naam van een agent te noemen, die dat gedaan heefthet gebeurt meermalen; dat moet toch niet gebeuren. In de veronder stelling, dat in dit opzicht op omzichtige en verstandige wijze zal worden opgetreden, zal spreker zijn stem aan dit artikel geven. De Voorzitter houdt zich aanbevolen dien naam te hooren; het is tegen de instructie in. Artikel 21 wordt aangenomen met 18 tegen 13 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Meijnen, van Es, van Tol, Tobé, Wilbrink, Eikerbout, Manders, van Eecke, van Bosmalen, Lombert, Beekenkamp, Tepe, Romijn, Goslinga, Wilmer, Bergers, van der Reijden, en Coster. Tegen, stemmen: mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren van Stralen, Vos, Schüller, mevrouw Braggaarde Does, de heeren van Weizen, Kooistra, Bosman, Koole, Groeneveld, van Eek, Vallentgoed en Kuipers. (Ook bij deze stemming was de heer de Reede nog afwezig.) De artikelen 22 tot en met 47 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 48, waarbij tevens aan de orde komt het amendement van den heer Groeneveld, luidende: „Ondergeteekende acht het niet wenschelijk dat bij de „Verordening op het verkeer te land" het vervoer per rijwiel van een of meer personen wordt verboden en stelt daarom voor uit artikel 48 te doen vervallen: het onder a genoemde, met de daarbij behoorende bepalingen 1° en 2°." De heer Groeneveld ziet de noodzakelijkheid niet in van het verbod om meer dan een persoon per rijwiel te vervoeren. Het is een zeer ingeburgerde gewoonte, dat men zijn vrouw of zijn meisje op den bagagedrager per rijwiel vervoert; niemand heeft er ooit last van gehad. Het eenige bezwaar in de Commissie, die deze verordening heeft voorbereid, was dat men het niet mooi vond. Spreker vindt het ook niet mooi en doet het zelf nooit, maar hij en ook niemand anders heeft er ooit hinder van ondervonden, dat anderen het wel doen en hij begrijpt dan ook niet, waarom het verboden moet worden. Het is weer een plagerij, waardoor men allerlei vreedzame burgers met den rechter in aanraking brengt. Spreker ontkent, dat het rijwiel er minder bestuurbaar door wordt, maar indien men op de bestuurbaarheid let, dient men in de eerste plaats acht te slaan op de transport fietsen, waarop men manden met zware vrachten bevestigd heeft. Daaromtrent bevat de verordening echter geen enkele bepaling. Men moet geen strafbepaling maken, wanneer men het een of ander hinderlijk of onpleizierig vindt, maar alleen dan een Verordening op liet Verkeer te land. (Groeneveld e.a.) verbodsbepaling in het leven roepen, wanneer het dringend noodzakelijk is. In dit geval is van dringende noodzakelijk heid geen sprake. Men moet niet degenen de dupe laten worden, die het niet voor hun pleizier doen, maar wel, omdat zij geen ander vervoermiddel kunnen betalen. De heer van Eek blijft op het standpunt staan, dat hij inge nomen heeft in de Commissie voor de Strafverordeningen, waarin hij aan de totstandkoming van deze bepaling heeft medegewerkt. Spreker is een tegenstander van bepalingen, tenzij de veiligheid van het verkeer ze vordert. Het medenemen van personen op een rijwiel benadeelt naar het oordeel van de politie de veiligheid van het verkeer en spreker heeft zelf eenige keeren waargenomen, dat iemand, die achter op zijn fiets een zwaren last had, het stuur niet zoo vast in de hand had als anders het geval zou zijn geweest. Wanneer spreker moet kiezen tusschen het bezorgen van een last aan de ingezetenen en deze bepaling doet dit en de veiligheid van het verkeer, geeft de laatste bij hem den doorslag. De Voorzitter zegt, dat de lieer van Eek ongeveer de mo tieven heeft aangegeven, die de Commissie voor de Strafver ordeningen er toe hebben geleid, deze zaak aan het oordeel van den Raad te onderwerpen. De bestuurbaarheid van het rijwiel zal afhangen van de zwaarte van den last, dien de wielrijder meeneemt. Wanneer het rijwiel minder bestuurbaar is geworden, geeft het in de stad aanleiding tot moeilijkheden en vergrooting van de ge varen van het verkeer, vooral bij het oversteken van de rails der tram. Spreker adviseert den Raad, het amendement van den heer Groeneveld te verwerpen. De heer Goslinga heeft dikwijls iemand op zijn rijwiel mee genomen, maar moet toegeven, dat het in verband met de enorme toeneming van het verkeer gewenscht kan zijn thans datgene te verbieden, wat in het verleden was toegestaan. Het verkeer wordt dermate druk en ingewikkeld, dat een beroep op de omstandigheid, dat het vroeger wel was toege staan iemand op een rijwiel mee te nemen, buitengewoon zwak is. Spreker meent, dat men kinderen beneden de 12 jaar niet zelfstandig de geheele stad door kan laten fietsen en stelt daarom voor de leeftijdsgrens te verhoogen van 10 tot 12 jaar. De Voorzitter zegt, dat het zeer moeilijk is, de grens juist te trekken. Jongens en meisjes van 10 tot 12 jaar zijn soms zware kinderen, wier gewicht het rijwiel minder goed bestuur baar maakt. Spreker was een voorstander van het denkbeeld, de leeftijdsgrens nog lager te stellen, zoo niet het meenemen van kinderen geheel te verbieden, zoodat hij het voorstel van den heer Goslinga niet kan steunen. De heer van Eek heeft er geen bezwaar tegen „10" te ver anderen in „12". De heer Beekenkamp heeft evenmin bezwaar tegen deze wijziging. De Voorzitter zegt, dat de Commissie voor de Strafver ordeningen in meerderheid geen bezwaar heeft tegen de door den heer Goslinga voorgestelde wijziging en deze in het artikel aanbrengt. De heer Groeneveld wenscht nog iets te zeggen, al vindt de heer Beekenkamp het niet aangenaam. Als het den heer Beekenkamp niet bevalt, kan hij heengaan. Spreker constateert, dat de heer Goslinga niet heeft gezegd, dat het rijwiel minder bestuurbaar wordt en spreker kan het ook niet toegeven, maar ook al was het waar, dan nog heeft men zeer veel transportrijwielen, die veel minder bestuurbaar zijn. Ook daarvoor zou spreker geen strafbepalingen in het leven willen roepen, omdat hij niet van strafbepalingen houdt daarmede moet men erg zuinig zijn. De Voorzitter wijst op de tramrails, maar het is spreker ten eenenmale onbegrijpelijk wat die hiermee te maken hebben. Komt men met een rijwiel tusschen rail en contra-rail, dan valt men, onverschillig of er 1 of 2 personen op zitten; dat heeft met de bezetting van het rijwiel niets te maken. Men moet zorgen, dat men per fiets de rails dwars oversteekt en niet overlangs. De Voorzitter vraagt hoe men nu op de Steenstraat als men langs het trottoir rijdt de rails dwars over kan steken; daar is heel weinig ruimte. De heer Groeneveld zegt, dat dat best gaatdaar komt men

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 8