240 MAANDAG 18 JUNI 1934. Verordening op het Verkeer te land. (Voorzitter e.a.) zijn op dit gebied vele bepalingen, die de politie noodig heeft om te maken, dat de zaken goed marcheeren en om bij verkeershelemmeringen en moeilijkheden te kunnen optreden. Aan de agenten van politie is niet de instructie gegeven, dadelijk proces-verbaal op te maken, als iemand met een fiets aan de hand in een park loopt, maar men wil daartoe wel in staat zijn, als er aanleiding toe bestaat. Zoo is het bij de muziekuitvoeringen in het Plantsoen gewenscht, dat men niet al te veel met de fiets aan de hand loopt, waardoor men op zeer hinderlijke wijze anderen belemmert in het wandelen. De bepaling zal overigens, evenals voorheen, met veel tact worden toegepast. Spreker weet niet, waarom de politie de door den heer Groeneveld bedoelde mededeeling eenige dagen geleden in de bladen heeft doen opnemen; de Commissaris van Politie heeft het niet op sprekers instigatie gedaan. Vermoedelijk houdt het verband met de omstandigheid, dat binnenkort de muziekuitvoeringen in de parken weer plaats hebben, want er komen wel klachten binnen over den hinder, dien men bij de muziekuitvoeringen ondervindt van degenen, die heen en weer loopen. Men wil met dit verbod voorkomen, dat men op smalle paden, b.v. in den Leidschen Hout, bijna geen ruimte heeft om elkaar te passeeren als iemand daar met de fiets aan de hand wandelt. Tegenover het bezwaar van de heeren van Eek en Groeneveld, dat door het verbod vele wielrijders niet naar den Leidschen Hout zullen gaan, staat het bezwaar, dat vele wandelaars zich daarheen niet zullen begeven, wanneer zij weten, op de smalle paden hinder van de fietsen te zullen hebben. Veel woorden behoeft men aan deze bepaling niet te besteden, want welk besluit de Eaad ook neemt, het resultaat zal ongeveer hetzelfde zijn. Het is voor de politie iets ge makkelijker en de bepaling is ook fraaier, wanneer sprekers amendement wordt aangenomen. De heer Groeneveld zegt, dat het de schuld van den Voor zitter is, wanneer aan deze zaak veel tijd wordt besteed, want indien de Voorzitter het amendement niet had ingediend, zou dit artikel onder den hamer zijn doorgegaan. Het door spreker bedoelde bericht, dat o.a. in het Leidsch Dagblad van 7 Mei 1934 heeft gestaan, luidt als volgt: „Wij herinneren het publiek er aan, dat het bij politie-ver- ordening verboden is bij een wandeling in den Leidschen Hout of door de gemeentelijke plantsoenen de fiets aan de hand mee te voeren. Tot dusverre werd aan deze bepaling door de politie weinig aandacht geschonken, doch, naar wij vernemen, zal in de toekomst op naleving dezer bepaling worden toegezien. In het bijzonder geldt zulks voor de smalle wandelpaden in den Leidschen Hout en de paden in de plantsoenen tijdens muziekuitvoeringen. Men zij dus gewaarschuwd!" Het was eigenlijk het amendement van den Voorzitter, dat reeds tevoren door de politie, zij het dan slechts voor één week, werd uitgevoerd. Neemt de Eaad het voorstel van de Commissie aan, dan is elke reden voor dat optreden van de politie, om na jaren eindelijk eens een bepaling uit te voeren, weer verdwenen, maar de Commissaris heeft dan toch het genoegen, dat hij één week lang nu eens een altijd verwaarloosde bepaling heeft doen naleven. Spreker gunt hem dat plezier, maar het is overbodig; hij had dan toch wel een paar weken kunnen wachten, totdat de Eaad hierover had beslist. Het maakt op spreker een zeer eigenaardigen indruk, dat de Commissaris, die toch ook wel geweten zal hebben, dat de Eaad hierover een beslissing zou nemen, ge durende een week die bepaling, die hij nooit heeft laten na leven, heeft doen uitvoeren. Spreker kan niet inzien, dat er veel hinder van wordt ondervondenook de hinder bij muziek uitvoeringen is zeer overdrevendan wordt er niet gereden of geloopen, maar wordt het publiek door de politie in stil stand gehouden. Natuurlijk zijn er altijd wel bezwaren, maar het is de vraag, of die zoodanig zijn, dat er een strafbepaling voor moet worden gemaakt. Iemand, die een half uur ver woont, gaat per fiets naar een muziekuitvoering; anders gaat hij nietnaar een park als den Leidschen Hout gaat men bij voorkeur per fiets; anders gaat men er niet heen. Dit zijn kleine plagerijtjes, die toch een ernstige beteekenis hebben, in hun gevolgen, omdat men daardoor bereikt, dat het publiek niet naar de concerten of naar den Leidschen Hout gaat. De Leidsche Hout kost geweldig veel gelddie is toch aangelegd om het publiek er van te doen genieten en dan moet men het bezoek bevorderenmen moet het den menschen gemakkelijk maken er heen te gaan, maar door dergelijke verbodsbepa lingen bereikt men juist het tegenovergestelde. Spreker ziet Verordening op liet Verkeer te land (Groeneveld e.a.) de bezwaren hiervan niet zoo groot, dat hiervoor nu een straf bepaling gemaakt moet worden. Spreker heeft er bezwaar tegen, wanneer men strafbe palingen maakt met de bedoeling, ze in de meeste gevallen niet toe te passen, want dan kan men nooit weten, wanneer men tot de slachtoffers van de toepassing zal behooren. Men is dan afhankelijk van de goede of kwade bui van een agent. Wanneer een strafbepaling bestaat, moet men haar uit voeren wanneer ze niet noodig is, moet men haar afschaffen. De heer Beekenkamp was nog geen lid van de Commissie voor de Strafverordeningen, toen daarin de discussie over dit gewichtige punt plaats had, en meent daarom goed te doen met zijn stem even te motiveeren. Hij zal zich scharen aan de zijde van den Voorzitter, hoewel hij de zaak niet zoo belangrijk vindt om er min of meer demagogische en „democratische" beschouwingen aan te verbinden als de heer Groeneveld heeft gedaan. De aanneming van het amen dement zal in de praktijk weinig verandering brengen. Spreker zal uit protest tegen de langdurige en langwijlige wijze van bespreking van het amendement door den heer Groeneveld vóór het amendement stemmen. De heer van Eek meent, dat de heer Beekenkamp een klein geestige wijze van argumenteeren toepast. De onderhavige zaak is wel van belang. Hoe de beslissing- van den Baad ook zij, of overeenkomstig het voorstel van de Commissie voor de Strafverordeningen, óf overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter, Burgemeester en Wethouders behouden altijd de bevoegdheid naar hun eigen oordeel te handelen. Toch zal de beslissing van den Eaad voor het College wel beteekenis hebben, want de beslissing van den Eaad heeft in zekeren zin een principieele beteekenis. Het groote verschil bestaat hierin, dat wanneer het voorstel van de Commissie voor de Strafverordeningen wordt aange nomen, de Eaad daarmede den wensch heeft uitgesproken, dat het in het algemeen geoorloofd zij met een rijwiel aan de hand de parken te bezoeken, maar Burgemeester en Wethou ders, zoo noodig, een verbod zullen uitvaardigen en dat wan neer het amendement van den Voorzitter wordt aangenomen, de Eaad den wensch te kennen heeft gegeven, dat het in het algemeen verboden zij, rijwielen aan de hand in de parken mee te voeren, maar dat dit op breede paden geoorloofd zij. In theorie zijn Burgemeester en Wethouders vrij in hun beslissing, maar spreker onderstelt, dat zij daarbij wel reke ning zullen houden met den geest, die den Eaad heeft be zield, toen hij het besluit nam. Er is verschil in redactie en dat heeft een innerlijke beteekenis. Het is van buitengewoon groot belang, dat de gemeente niet alleen zorgt, dat de Leidsche Hout er keurig uitziet en werkelijk een sieraad van de gemeente is, maar ook het groote publiek in staat stelt, den Leidschen Hout op een gemakkelijke wijze te bezoeken. Indien men de bepaling niet verandert, hebben de Oegstgeestenaren meer aan den Leidschen Hout dan het grootste gedeelte der Leidenaren, die in het algemeen op een grooten afstand daar vandaan wonen. Spreker hoopt dan ook, dat het voorstel van de Commissie voor de Strafverordeningen zal worden aangenomen. De heer Manders heeft altijd gemeend, dat de laantjes en wegen in den Leidschen Hout niet onder de gemeentelijke verordeningen zouden vallen en niet kunnen vallen, omdat het een particuliere onderneming is, die die wegen aangelegd heeft en beheert. Nu zegt de Voorzitter, dat het openbare wegen zijn, maar ze komen toch waarschijnlijk niet voor op den legger van wegen en voetpadenook daarom dacht spreker, dat ze niet onder de gemeentelijke verordening zouden vallen. De Voorzitter zegt, dat ze voor het openbaar verkeer open staan en daarom onder de gemeentelijke verordening vallen. De heer Manders zou het toch betreuren, wanneer ook op de groote paden, die niet voor het rijverkeer openstaan en dus wel degelijk als voetpaden worden aangemerkt, het ver keer met rijwielen niet was toegestaan. De Voorzitter zegt, dat het daarvoor wordt toegestaan. De heer Manders zegt, dat het er om gaat, wat het gemak kelijkst is: de wegen aanwijzen, die afgesloten moeten worden of die open moeten blijven; het ligt er aan, welke het grootst in aantal zijn. De Voorzitter zegt, dat het College zich door deze gedachte

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 6