MAANDAG 18 JUNI 1934. 239 Demping sloot bij Ten Katestraat; e.a. (Voorzitter e.a.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. X. Voortzetting van de behandeling van het voorstel: a. tot vaststelling van een verordening op het Verkeer te land b. tol wijziging van de verordening op de Straatpolitie c. tot vaststelling van eene verordening regelende de samen stelling en den werkkring van de Commissie, bedoeld in art. 11 der verordening op het Verkeer te land; d. om het adres van de Leidsehe Koetsiersvereeniging „Ver betering zij ons Streven" in zake het rijverkeer op de Korte Mare als afgedaan te beschouwen. (Zie Ing. St. Nis. 60 en 103.) Hierbij komen tevens aan de orde de amendementen van den heer Groeneveld, van de heeren van Eek en Groeneveld en van den Voorzitter, ter zake. De Voorzitter stelt allereerst aan de orde het bij Ingekomen Stukken nr. 60 voorgestelde en bij Ingekomen Stukken nr. 103 gewijzigde ontwerp van een verordening op het Verkeer te land. De artikelen 1 tot en met 3 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 4, op verzoek van den heer Groeneveld in stemming gebracht, wordt aangenomen met 19 tegen 12 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Meijnen, van Es, van Tol, Vos, Wilbrink, Eikerbout, Manders, van Eecke, van Rosmalen, Lombert. Beekenkamp, Tepe, Romijn, Goslinga, Wilmer, Bergers, de Reede, Bosman en Goster. Tegen stemmen: mevrouw de Clerde Brnijn, de heeren van Stralen, Tobé, Schüller, mevrouw Braggaarde Does, de heeren van Weizen, Kooistra, Koole, Groeneveld, van Eek, Vallentgoed en Kuipers. De artikelen 5 tot en met 13 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 14. De heer Vos kan de uitdrukking ,,in stilstand te hebben" niet bepaald schoon noemen, maar acht het voor de een vormigheid van de terminologie gewenscht, dat, nu deze uit drukking eenmaal uit een ander reglement is overgenomen, ze ook gebruikt wordt in art. 14 en art. 16b. De Voorzitter zegt, dat toen ook zijn aandacht hierop was gevallen, hij daarover met den redacteur van het artikel heeft gesproken. De laatste had er echter bezwaar tegen in dit geval den uit het Motor- en Rijwielreglement over genomen term „in stilstand hebben" te gebruiken. Hij meende dat hierin iets anders te zien was dan in „stil te staan". Het verschil is dermate subtiel dat spreker er geen meening over uitspreekt, maar door den redacteur en ook door den inspecteur van het verkeer werd de voorkeur gegeven aan het handhaven van deze uitdrukking in verband met het opmaken van proces-verbaal. Wil de Raad evenwel deze uitdrukking vervangen, dan zal spreker geen bezwaar daartegen maken. Artikel 14 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen, waarna artikel 15 zonder beraadslaging of hoofdelijke stem ming wordt aangenomen. Beraadslaging over artikel 16, waarbij tevens aan de orde komt het amendement van den Voorzitter, luidende: „Ondergeteekende geeft den Raad in overweging het bepaalde in artikel 16 onder d van de verordening op het Verkeer te land te lezen als volgt: d. een rijwiel aan de hand te voeren op de door Burge meester en Wethouders, blijkens openbare kennisgeving, aangewezen voetpaden in de parken." De Voorzitter zegt, dat de door hem voorgestelde redactie precies de tegengestelde van de door de Commissie voor gestelde is. Spreker heeft deze redactie voorgesteld om daar mede weer in de verordening terug te brengen de redactie, zooals die door de commissie, die de geheele verordening- ontworpen heeft, was vastgesteldspreker acht het principieel Verordening op het Verkeer te land. (Voorzitter e.a.) beter in het algemeen te doen verbieden het aan de hand voeren van rijwielen in de parken en speciaal aan te wijzen de plaatsen waar het wel mag, in plaats van het in het alge meen toe te staan met uitzondering van bepaalde plaatsen. De heer Groeneveld zegt, dat te dezen aanzien er een meeningsverschil bestond tusschen de politie, die deze ver bodsbepaling wilde handhaven en de Commissie voor de Strafverordeningen, die haar wilde doen vervallen. Nu is er in deze zaak iets eigenaardigs. Deze verbodsbepaling om rijwielen in de parken mee te voeren, stond reeds lang in de verordening, doch blijkbaar was in de practijk de overbodig heid er van gebleken; niemand heeft zich ooit iets van die verbodsbepaling aangetrokken, het publiek niet en de politie achtte het niet noodig moeite te doen om deze bepaling te doen naleven. Zoo was het kort voordat deze verordening- in den Raad kwam; nu was het eenigszins dubieus of deze bepaling gehandhaafd zou worden of niet. Het merkwaardige is, dat juist één week voordat dit punt op de agenda van de vergadering van den Raad was geplaatst, een natuurlijk door de politie geïnspireerde mededeeling in de bladen verscheen, dat van dit oogenblik af de politie op de naleving van deze bepaling zou letten. Kon de politie met het doen van deze mededeeling niet wachten tot de Raad een definitieve beslissing had genomen? Het lijkt min of meer aanstellerij en het is ook belachelijk, wanneer de politie juist op dat oogenblik de mededeeling doet. Spreker is er een tegenstander van, het aan de hand mee nemen van rijwielen in de parken te verbieden en beschouwt dit verbod als een plagerij voor het publiek, want niemand ondervindt van het aan de hand meevoeren van rijwielen eenigen hinder. Het gemeentebestuur legt de parken aan met de bedoeling, dat zij door het publiek druk bezocht zullen worden. Tot nu toe is er van een druk bezoek geen sprake en het verbod zal het bezoek nog belemmeren. Dit geldt vooral ten aanzien van den Leidschen Hout. Wielrijders zullen voortaan den Leidschen Hout voorbijrijden om een eindje verder in de vrije natuur te zijn. Men zou bij het bezoek aan de parken de rijwielen kunnen stallen, maar de een wenscht daarvoor geen geld uit te geven en de ander kan de stalling niet betalen. Spreker kan het bezwaar van het meenemen der rijwielen niet zien en de politie erkent zelf in de mededeeling in de bladen, dat men het in de parken altijd toegestaan heeft. Spreker is dus vóór het denkbeeld van de commissie en zal derhalve vóór het artikel stemmen. De heer van Eek behoort tot de meerderheid van de Com missie voor de Strafverordeningen, die er bezwaar tegen heeft, in het algemeen het vervoer van rijwielen aan de hand te verbieden, voorzoover het niet is toegelaten. Vooral gevoelt spreker dit bezwaar voor den Leidschen Hout; die ligt zeer ver af van de kom van de gemeentehet grootste deel van de Leidsehe inwoners woont zeer ver af van den Leidschen Hout; verbiedt men nu met rijwielen aan de hand in den Leidschen Hout te komen, dan wordt daardoor waarschijnlijk het bezoek aan den Leidschen Hout belemmerd, ook voor de menschen van buiten, hetgeen spreker zeer betreurt. Waarom is dit niet geoorloofd? De paadjes in den Leidschen Hout zijn wel smal en het zal wel moeite kosten te passeeren met een rijwiel aan de hand, maar als men een paartje tegen komt, moet men ook vriendelijk vragen om te passeeren. Dan zou men het loopen met zijn tweeën ook moeten ver bieden. Spreker heeft geen bezwaar tegen een verbod in het algemeen om daar te fietsen; het moeten rustige wandel paadjes blijven; ook moet verboden zijn om er bij muziek uitvoeringen met rijwielen te komen, maar om nu te ver bieden daar met rijwielen te loopen op de paden, behalve waarvoor dit geoorloofd is, gaat te ver. Het belemmert het bezoek en heeft geen buitengewone voordeelen. Spreker hoopt dus, dat de Raad zal handhaven de bepaling, door de com missie voorgesteld. De Voorzitter zegt, dat de aan dit artikel bestede tijd niet evenredig is aan het belang van de zaak zelf, althans aan het uiteindelijk effect van aanneming van sprekers amende ment dat blijft vrijwel hetzelfde. In het eene geval moet het College zeggen, waar het wel mag, in het andere waar het niet mag en spreker denkt niet, dat het College, dat zich over dit punt nog niet uitgelaten heeft, zich door het geen in deze bepaling staat meer in de eene of in de andere richting zal laten drijven. Van heel groot belang is het dus niet. Wel zijn er eenige andere belangen aan verbonden. De heer Groeneveld vraagt waarom deze bepaling, die toch niet nageleefd wordt, gehandhaafd wordt. Die bepaling wordt inderdaad niet nageleefd, maar er

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 5