MAANDAG 18 JUNI 1934.
259
Interpellatie-van Stralen; verlaging steunnormen.
(Romijn e.a.)
Ter beantwoording van de derde vraag zegt spreker, dat
de aanvaarding van de rijkssubsidie in de kosten van steun-
verleening medebracht, dat ook eventueel nader door den
Minister vast te stellen bepalingen dienen te worden in acht
genomen, bij gebreke waarvan de rijksbijdrage vervalt;
dat de rijkssubsidie over 1933 een bedrag vanruim 270.000.
zal beloopen; dat het College er niet aan kan denken, deze
bijdrage in de waagschaal te stellen, daar zulks een verlaging
van de steunnormen ten gevolge zou moeten hebben in nog
veel grooter mate dan in de bedoeling van den Minister
schijnt te liggen en dat het College dan ook niet de in deze
vraag bedoelde toezegging kan doen.
De heer van Stralen zegt, dat het antwoord van den Wet
houder niet buitengewoon duidelijk is en verschillende dingen
in het midden laat.
Al zijn de voornemens van de Regeering niet geheel precies
bekend, men mag toch als vaststaand aannemen, dat een
belangrijke verslechting van de steunverleening op komst is;
de Raad, die eventueel de bepaling van de steunverleening
heeft toe te passen, heeft er toch wel iets mee te maken, hoe
die bepaling er uit ziet en welke gevolgen die verslechting
voor de ingezetenen van Leiden heeft. Nu staat toch vast,
dat, afgezien van den preciezen inhoud van de nog nader toe
te zenden instructie der Regeering, deze beoogt een belangrijke
vermindering van de steunnormen, die daartoe evenwel
geen ruimte laten, omdat elke vermindering van den tegen-
woordigen steun het directe bestaan van de gezinnen der
werkloozen aantast en den toestand in die gezinnen nog
slechter zal maken dan hij al was, tengevolge waarvan zij
niet meer het allernoodigste zullen kunnen aanschaffen.
Men mag toch den eisch stellen, dat van de steunbedragen
toch eenigszins een bestaan mogelijk is. De steunnorm be
draagt in Leiden op het oogenblik ƒ13.maar is practisch
voor een zeer groot aantal betrokkenen reeds 12.omdat
zij zoolang werkloos zijn geweest, dat vrij algemeen volgens
de tweede norm wordt gesteund. Het is zoo goed als zeker,
dat het Rijk bedoelt die norm van 12.nog met tenminste
1.misschien met nog meer, te verminderen en dan
zullen bedragen worden uitgekeerd, waarvan de gezinnen
der werkloozen niet kunnen bestaan.
Het is noodzakelijk, dat de Raad dit uitspreekt. Tot nu
toe is bij de bespreking van de werkloozenzorg niet de op
merking in den Raad gemaakt, dat de uitgekeerde steun
bedragen te hoog zijn. De Raad zou ook nooit zelf zijn ge
komen met voorstellen of opmerkingen, die gaan in de
richting van verlaging van den steun.
Thans heeft de Regeering bepalingen gemaakt, die ook
voor Leiden een belangrijke verslechting inhouden en de
gemeenteraad is verplicht zich daartegen te verzetten. Al
het mogelijke moet worden gedaan om de Regeering van
haar voornemen terug te brengen. Spreker weet nog niet,
of de Regeering er geen ooren naar zal hebben, wanneer
verschillende gemeentebesturen er bij haar op aandringen,
deze ver strekkende maatregelen niet te nemen.
In den laatsten tijd waren de steunbedragen op verschillend
gebied reeds zeer beperkt. De bepaling, dat bij gedeeltelijke
werkloosheid de som van het steunbedrag en de verdiensten
niet grooter mag zijn dan 80 van het vroeger verdiende
loon, wordt niet alleen toegepast op hen, die gedeeltelijk
werkloos zijn in den juisten zin van het woord, maar ook
op de arbeiders, die maanden of jaren werkloos zijn en dan
voor een paar dagen werk vinden. Bovendien mag de steun
op zich zelf niet hooger zijn dan 65 van het vroeger ver
diende loon. Elke loonsverlaging in een bedrijf heeft een
verlaging van den steun van den werklooze in dat bedrijf
ten gevolge. Ten gevolge van deze automatische verlaging
is voor sommige gezinnen de steun in den laatsten tijd met
guldens verlaagd. Er was dan ook alle aanleiding het percen
tage van 65 te verhoogen.
Ten einde te kunnen bepalen, hoe de Raad in zijn ver
schillende schakeeringen tegenover deze zaak staat, wenscht
spreker de motie, waarvan hij den inhoud in de vorige ver
gadering heeft medegedeeld, thans aan het oordeel van
den Raad te onderwerpen. Dit is toch wel het minste wat
de Raad kan doen; hij kan daardoor blijk geven, dat hij met
de maatregelen van de Regeering niet accoord gaat. Daarom
zou spreker gaarne zien, dat de Raad deze motie aanneemt
en dat het College, ter uitvoering er van, alle mogelijke en
krachtige pogingen bij de Regeering aanwendt om deze
nieuwe ramp voor de gezinnen der werkloozen te voorkomen.
De heer Eikerbout zegt, dat het niet aangenaam stemt,
wanneer men de verschillende verlagingen, die de Regeering
voorstelt, moet aanvaarden.
In de vergadering van de Contactcommissie uit de vak-
Interpcllatie-van Stralen; verlaging steunnormen.
(Eikerbout e.a.)
centrales van 13 April j.l. deelde de Minister van Sociale
Zaken mede, dat wanneer niet tot vermindering van de uit
gaven werd overgegaan, ontreddering van de Overheids
financiën teweeggebracht zou worden, welke ontreddering
juist voor de werkloozen een ernstige bedreiging zou zijn
omdat dan de middelen zouden ontbreken om met de steun-
uitkeering door te gaan. Hoe hard de steunverlaging ook
was, er viel volgens den Minister niet aan te ontkomen. De
vertegenwoordigers der vakcentrales wezen uiteraard met
grooten nadruk op de moeilijkheden, die zouden ontstaan
bij steunverlaging, te meer daar de steunbedragen toch niet
bijzonder hoog waren te noemen. De Minister antwoordde
daarop, dat hij nooit ofte nimmer gezegd heeft, dat hij de
steunbedragen te hoog vond. De vertegenwoordigers der
vakcentrales werden nu voor de keuze geplaatst al of niet
verder hun medewerking in deze te verleenen; geen enkele
vakcentrale heeft zich echter op het standpunt gesteld, verder
niet te willen overleggen; zij hebben alle hun medewerking
te dien opzichte aan de Regeering toegezegd. Door de
Regeering is verder uiteengezet, dat voor de groote gezinnen
en in de lagere loonklassen de bepaling getroffen zou worden,
dat de steun niet tot 80, maar tot 90 van het loon zal
kunnen gaan. In de daarvoor gestelde normen ligt wel opge
sloten, dat Leiden in de tweede klasse zal komen; waarde
uitkeering 13.bedroeg, zou deze teruggebracht worden
tot ƒ11.50 met een gezinsbijslag van ƒ1.35 per kind; voor
kostgangers wordt de uitkeering 8.Ook is te kennen
gegeven, dat ten aanzien van deze aangelegenheid dezelfde
methode gevolgd zou worden als in Twente. Een andere
wijziging betreft den huurtoeslag; spreker acht dien ook van
beteekenis, omdat dit de mogelijkheid tot huurverlaging opent.
Voortaan zal voor alle gemeenten de bepaling gelden,
dat slechts 2/s van de huur boven een bepaald bedrag zal
worden vergoed. Wordt dus thans boven een huurbedrag
van 3.50 een huurbijslag gegeven tot een maximum van
3.dan zal het voortaan zijn: boven een huur van 3.50,
2/3 van het meerdere tot een maximum van 3.
Volgens De Strijd, orgaan van het Nederlandsch Verbond
van Vakvereenigingen, waren in 1932 300, in 1933 600 en
half Mei 1934 650 gemeenten bij de Rijksregeling aangesloten.
De Minister heeft de beschikking over 46 millioen en het
spreekt vanzelf, dat hoe meer gemeenten zich aansluiten, hoe
geringer de steunuitkeeringen zullen zijn. Volgens hetzelfde
blad zullen 324 gemeenten niet en 311 gemeenten wel voor
verlaging van den steun in aanmerking komen.
De Minister heeft medegedeeld, dat in de groote steden
de steun van iemand, die twee kinderen heeft en wiens loon-
basis 21.is, van 13.65 zal worden verhoogd tot 14.70.
Uit deze mededeelingen mag worden afgeleid, dat bij de
nieuwe regeling het percentage kan stijgen bij een loonbasis
van 20.of 21.In de kleinere steden zal de grond
slag wel lager zijn. Hieromtrent zal eerst zekerheid ver
kregen zijn, wanneer de beslissing voor elke gemeente zal
zijn genomen.
Er is overleg gepleegd met verschillende personen uit de
vakcentralen. Niemand heeft gezegd, dat hij zijn mede
werking niet wilde verleenen. Waar dus de mede werking-
is verleend en de steunverleening voornamelijk voor de groote
gezinnen tot 90 kan worden opgevoerd, is het voor spreker
moeilijk, zijn stem aan de motie-van Stralen te geven. In
een ander nummer van De Strijd wordt gezegd, dat de
gemeenteraadsleden alles in het werk moeten stellen om
een hoogere basis voor de steunverleening te verkrijgen,
maar spreker twijfelt er zeer sterk aan, of dergelijke pogingen
eenig resultaat zullen hebben. De aanneming van 100 moties
zou geen wijziging in den stand van zaken kunnen brengen.
Waar vaststaat, dat de nieuwe regeling met ingang van 1 Juli
in werking treedt en alle pogingen, die nu nog worden gedaan,
op niets zullen uitloopen, is er geen aanleiding om op het
voorstel van den heer van Stralen in te gaan. Nu men een
regeling voor het geheele land heeft vastgesteld, zal men
niet bereid zijn, daarin voor Leiden een wijziging te brengen.
Indien de Minister nog niet de juiste gegevens aan het
gemeentebestuur heeft verstrekt, zal hij het wel binnen zeer
korten tijd doen. Daarbij zou natuurlijk wel de vraag over
wogen kunnen worden, of Leiden wellicht niet in een hoogere
klasse ingedeeld zou kunnen worden, hoewel spreker gelooft,
dat dit moeilijk voor verwezenlijking vatbaar zou zijn.
Den vorigen keer is dit reeds door hem bepleit met een beroep
op Haarlem, dat in dezelfde klasse was geplaatst als de
groote steden, maar ook dat heeft niet het minste resultaat
opgeleverd, hoewel de Wethouder er nog nader over gesproken
heeft. Op dit oogenblik zullen alle pogingen op niets uit
loopen.
De heer Wilmcr zegt, dat de leden zijner fractie aan de