254 MAANDAG 18 JUNI 1934. Verordening op het beheer van de bedrijven enz. (Goslinga e.a.) dag ontstaan nieuwe toestanden. Een dergelijken bevroren toestand zou men misschien kunnen dulden in een doode stad aan het IJselmeer, die door de inwoners wordt verlaten, maar niet in een gemeente als Leiden, waar alles bruist van het leven. Op sprekers vraag, of men degenen wil bevorderen, die naar hun eigen meening daarvoor in aanmerking komen, antwoorden de heeren Coster en Eikerbout ontkennend, maar het is spreker bekend, dat het bij sommige Raads leden het eenige motief is. Het enkele bezoek van een werk man of ambtenaar aan een Raadslid is vaak voldoende om dit Raadslid er toe te brengen, in de Commissie een bevorde ring van dien ambtenaar voor te stellen, althans zijn naam onder de aandacht van de aanwezigen te brengen. Van die methode moeten Burgemeester en Wethouders niet veel hebben; zij zullen in dergelijke gevallen de zaak alleen bekijken uit het oogpunt van het algemeen belang. Spreker dringt er bij den Raad op aan, het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet te verwerpen, omdat de verwerping niet in het belang van de gemeente zou zijn. Tegen het zakelijke gedeelte van het voorstel van Burge meester en Wethouders zijn niet veel bezwaren inge bracht. Met zijn opmerking over bevoordeeling van hoofd ambtenaren bewijst de heer van Welzen, dat hij korten tijd Raadslid en nog niet op de hoogte van den gang van zaken is, want zoolang spreker Wethouder is, heeft hij geen enkele bevordering van een hoofdambtenaar voorgesteld, terwijl hij in die 7 jaar wel tientallen andere ambtenaren heeft bevorderd. Het is inderdaad jammer, dat het voorstel in dezen slechten tijd is ingediend, maar aan den anderen kant vergete men niet, dat men juist in dezen tijd de beste ambtenaren niet kan missen. De heer Schüller vraagt, of de gemeente ook geen beste arbeiders noodig heeft. De heer Goslinga spreekt nu niet over de arbeiders, maar geeft gaarne de verzekering, dat, indien men de zaak uit een financieel oogpunt beschouwt, die hoofdambtenaren honderd maal zooveel waard zijn als 1000 arbeiders, waar mede spreker niets zegt ten nadeele van de arbeiders. De hoofdambtenaren zijn de hersens van de bedrijven. Hiermede is natuurlijk niet gezegd, dat de arbeiders geen hersens hebben. Wanneer men niet wil inzien, dat ten slotte niet het werk van de handarbeiders, hoe hoog men dat ook moge waar- deeren, maar het vernuft en de kennis van de hoofdambte naren, de ingenieurs, de bedrijven vooruitbrengen, is verdere bespreking nutteloos. Spreker sluit zich geheel aan bij datgene, wat de heeren Lombert, Wilbrink en de Reede hebben gezegd over den heer Wiggers, die een buitengewoon voortreffelijk ambtenaar is, wiens positie in de laatste 10 jaar in beteekenis aanzienlijk ver is uitgegaan boven zijn salaris. Het is eigenlijk gezegd een schamel loon; wanneer men het vergelijkt met wat door provinciale bedrijven van veel geringer omvang betaald wordt, dan geneert spreker zichdit blijft daar stukken onder en spreker heeft gaarne de gelegenheid aangegrepen om dezen voortreffelijken hoofdambtenaar deze bevordering toe te kennen. Tegen de bevordering van ir. Stokhuyzen zijn weinig bezwaren ingebracht. Spreker ziet het amendement-Wilbrink niet als een middel om den tegenstand in katholieken kring te breken; dat is ook niet juist. Spreker heeft ook reeds in Januari 1932 aan Commissarissen voorgesteld om het salaris van ir. Fehmers te verhoogendaarvoor was toen geen meerderheid te vinden, maar de heer Wilbrink was er toen al vóór. Dat deze daar mede nu gekomen is, is vermoedelijk wel een middel om de kansen van het geheele voorstel te verbeteren, maar niet zoozeer om tegenstand in katholieken kring te breken spreker gelooft meer in christelijk-historischen kring. Het College heeft het amendement-Wilbrink natuurlijk aanvaard als een middel om de kansen van dit voorstel te verbeteren, maar niet speciaal met het oog op de katholieken, die immers in Januari 1932 in Commissarissen tegen deze verhooging waren. Men heeft dat trouwens wel gehoord; spreker heeft uit de katholieke fractie eigenlijk weinig stem men voor het voorstel van het College gehoord; er zijn ook nog meer Raadsleden dan alleen katholieken en spreker vindt het niet erg wanneer een christelijk-historisch Raadslid een pleit voert voor een roomsch-katholiek. Moet het dan precies zoo afgemeten worden, dat een roomsch-katholiek alleen kan opkomen voor een roomsch-katholiek en een Verordening op het beheer van de bedrijven enz. (Goslinga e.a.) christelijk-historisch Raadslid alleen voor een christelijk- historisch persoon? De heer Schüller zegt, dat de heer Wilbrink de voorgestelde salarisschaal voor dezen adjunct-directeur niet verdedigd heeft. Als hij de schaal verhoogde tot 8.000.had het een andere strekking dan nu. De heer Goslinga erkent, dat de lieer Wilbrink de schaal niet verdedigt, maar practisch komt hij hier met een voorstel om officieel in de salarisverordening op te nemen, dat aan dezen functionaris 500.meer wordt toegekenddat is toch volkomen in den haak. Financieel is deze zaak voor de gemeente inderdaad goed; daarover behoeft men zich niet bezorgd te maken. Wanneer men voor dit radio- distributie-bedrijf een aparten ingenieur genomen had, zooals in Utrecht en verscheidene andere plaatsen, die 5.000.per jaar verdient, dan had de leiding daarvan aan de gemeente heel wat meer gekost. Nu heeft niet alleen de installatie weinig gekost, dank zij den hoofdingenieur Stokhuyzen, maar ook komt de gemeente van de leiding van dit bedrijf met een bagatel van 500.af. Als men ziet, dat het radio-distributie-bedrijf aan contributies en ontvangsten over het eerste kwartaal 1934 voor de gemeente heeft opgeleverd ƒ20.170.dan kan men nagaan hoe belangrijk dat bedrijf is; dat moet toch een behoorlijke leiding hebben en die moet toch eenigermate gehonoreerd. Dat was mogelijk geweest door een toelage, gegeven door Commissarissen, goedgekeurd door Burgemeester en Wet houders. Spreker heeft dien weg niet willen volgen, maar ondanks de moeilijkheden, die hij voorzag, deze voorstellen in de openbare Raadsvergadering willen behandelen. Spreker durft voor de geheele Leidsche bevolking de stelling verdedigen, dat het niet alleen volkomen geoorloofd, maar ook geboden is, den leider van het bedrijf een titel en een vergoeding te geVen. Spreker vindt het onfatsoenlijk, dien ambtenaar zooals de heer van Eek zei het werk op te dragen, zonder hem daarvoor een vergoeding toe te kennen. De heer Schüller vraagt, of de Wethouder het bij de bank werkers en de andere werklieden niet onfatsoenlijk vindt. De heer Goslinga is op het oogenblik op een debat over de bankwerkers niet voorbereid, maar zal den heer Schüller antwoorden, wanneer deze over de bankwerkers een inter pellatie houdt. Het gaat nu over het radiobedrijf, waarbij de gemeente door een gelukkige omstandigheid slechts een klein bedrag aan de leiding behoeft te betalen. Wanneer eventueel op de salarissen van de ambtenaren een korting wordt toegepast, vallen de salarissen van deze hoofdambtenaren daar ook onder en wordt op hun salaris zelfs iets meer gekort dan op dat van de lagere ambtenaren. De Raad zal van de aanneming van deze voorstellen pleizier beleven. In de eerste plaats wordt het belang van de gemeente er door gediend, maar ook wordt daardoor een einde gemaakt aan een onjuisten toestand. Spreker kan en wil daaromtrent niet veel in het openbaar zeggen, maar de Raad moet te dien aanzien eenig vertrouwen in hem stellen. Het spijt spreker, dat de heer Manders het woord „wan trouwen" heeft gebruikt en spreker vraagt zich af, waaraan hij dit verdiend heeft. Spreker heeft zoo openlijk en ronduit mogelijk de zaken behandeld en niets verzwegen. Het is een rechte zaak en alle niet ter zake dienende beschouwingen moet spreker afwijzen. Het heeft met een algemeene salaris- verhooging van het personeel, waaraan Burgemeester en Wethouders op het oogenblik niet kunnen denken, niets te maken. Binnen de grenzen van de bestaande salarisregeling is het mogelijk iets te doen. Dat is echter niet mogelijk, indien men ook niet op een gegeven oogenblik de leiding van het groote bedrijf der Lichtfabrieken in een behoorlijke organisatorische positie plaatst en den leiders de rangen toekent, waarop zij aanspraak maken. De heer van Eek komt op tegen de uitlating van den heer Goslinga, die spreker onbehoorlijk acht, dat spreker zich hier zou laten leiden door angst voor Jan Boezeroen; dergelijke uitdrukkingen moest de heer Goslinga toch niet gebruiken. Wanneer spreker spreekt in den geest, die heerscht bij Jan Boezeroen, dan doet hij dat, omdat hij het met hem eens is, maar niet omdat hij bang is, dat Jan Boezeroen hem zou veroordeelenspreker is er trotsch op, dat hij in menig opzicht uitspreekt wat Jan Boezeroen bedoelt. Het is inderdaad juist, dat de sociaal-democraten het den heer Goslinga bij de bedrijven in het algemeen niet moeilijk maken; ook in de commissie doet spreker zulks niet. Spreker

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 20