MAANDAG 18 JUNI 1934. 249
Verordening op het beheer van de bedrijven enz.
(van Weizen e.a.)
Spreker neemt aan, dat de splitsing in de leiding der bedrij
ven door de uitbreiding noodzakelijk is geworden. De benoe
ming van twee adjnnct-directeuren behoeft echter niet met
een salarisverhooging gepaard te gaan.
In de laatste vijf jaren heeft men meermalen gezegd, dat
ten bate van de gemeenschap offers gebracht moeten worden.
Dit geldt echter niet bij dit voorstel; wanneer van het lagere
gemeentepersoneel offers worden gevraagd, heet dit in het
belang van de gemeenschap, van de gemeente; spreker heeft
echter van den heer Wilbrink en tot op zekere hoogte van den
heer Wilmer klanken gehoord, die daarmede niet in overeen
stemming zijn. Spreker geeft den heer Wilbrink toe, dat sinds
1920 dit gemeentebedrijf zeer aanmerkelijk is uitgebreid en
dat de eischen, aan de hoofdambtenaren gesteld, in gelijke
mate verhoogd werden en dat de zwaarste eischen gesteld
werden aan hun organisatietalent. Sinds 1920 heeft zich echter
ook nog iets anders voorgedaan, en dat schijnt de heer Wil
brink totaal vergeten te zijn, nl. dat in het algemeen bedrijfs
beheer een zeer ver doorgevoerde rationalisatie is toegepast,die
ook offers heeft gevraagd van het lagere gemeentepersoneel,
waaraan ook hoogere eischen zijn gesteld zonder dat de sala-
rieering daarmede gelijken tred heeft gehouden. Spreker kan
niet inzien waarom het noodzakelijk is het salaris van den
adjunct-directeur, plaatsvervangend directeur en dat Van
den hoofdboekhouder met resp. 500.en 1.000.extra
te verhoogen en waarom het niet noodzakelijk is de salarissen
van het lagere personeel te verhoogen, waar toch in het alge
meen aan het gemeentepersoneel hoogere eischen gesteld zijn.
De grondslag van dit geheele voorstel is weliswaar, dat Ir.
Stokhnyzen de gemeente uitstekende diensten bewezen heeft,
die vooral hierin bestaan dat hij heeft weten mee te gaan
met de eischen van den tijd en in staat is geweest, evenals in
andere soortgelijke bedrijven, de rationalisatie in toepassing-
te brengen, met als gevolg een aanmerkelijke bezuiniging
ook op het lagere personeel, hetgeen naar de meening van den
heer Wilbrink beloond moet worden, maar het is ten opzichte
van het lagere personeel een bevoorrechting, die absoluut
uit den booze is. Het geldt hier doodeenvoudig een zaak van
bevoorrechting, die met de democratische rechtsgelijkheid
of wat daarvoor moet doorgaan, niets te maken heeft.
Dit voorstel kan niet op goede gronden verdedigd worden
en spreker zal er dan ook tegen stemmen.
De heer Tolic zegt, dat het bij hem evenmin om de personen
als om het bedrijf gaat. Voor de personen en voor het bedrijf
heeft hij groote hoogachting, maar hij -vraagt zich af, of het
voorstel van het College ecomomisch juist en rechtvaardig is.
Spreker weet niet, welk blad het lijfblad van den Voorzitter
is, maar deze zal in zijn lijfblad stellig van den een of anderen
econoom de verklaring lezen, dat het Eijk en de gemeenten
op te grooten voet leven. Bij het opslaan van een of ander
blad weet men, dat alle economen daarin schrijven, dat men
versoberen moet. Ook Burgemeester en Wethouders hebben
dit meermalen betoogd. De Begeering tracht bij het 60-
millioenenplan een gelijkschakeling van de loonen naar be
neden te bereiken en heeft aan Burgemeester en Wethouders
medegedeeld, dat de salarissen van de ambtenaren en werk
lieden moeten worden herzien, d.w.z. verlaagd. In de jaar
verslagen van de groote bedrijven als de Nederlandsche Bank,
de Koninklijke Petroleum Maatschappij, de Handelsvereeni-
ging Amsterdam, aanhet hoofd waarvan groote.'econo men staan,
leest men steeds, dat het levenspeil verlaagd moet worden.
Het verwondert spreker, dat Burgemeester en Wethouders
thans een lans breken voor de verhooging van het salaris van
hoofdambtenaren, die wel is waar niet te hoog, maar toch be
hoorlijk gesalarieerd zijn. Indien niet alle economen het mis
hebben, is het economisch onjuist, die salarissen te verhoogen.
Bechtvaardig is het zeker niet, wanneer men bij de tegenwoor
dige gelijkschakeling van de loonen naar beneden den hoogeren
ambtenaren een hooger salaris toekent. Ook zullen naar men
zegt sommige steunnormen dalen moeten, omdat de loonen
in sommige bedrijven de werkloozenuitkeering gaan benaderen.
Wanneer men aan het ellendig bestaan van de werkloozen
gaat knabbelen en daarvan nog iets afneemt, acht spreker
het niet rechtvaardig en ook niet christelijk om den hoogeren
ambtenaren salarisverhooging te geven. Daarom verklaart
spreker zich tegen dit voorstel.
De heer Bergers heeft aanvankelijk ook groot bezwaar tegen
dit voorstel; het staat voor spreker nog niet vast of hij voor
of tegen zal stemmen. Spreker helt over naar het gevoelen,
dat het tegenwoordig de tijd niet is om de salarissen te ver
hoogen. Voor spreker staat echter vast, dat bij verwerping van
dit voorstel de gemeente niet goedkooper uit zal zijn; die
vrees van spreker is tamelijk gegrond, al wil spreker zich
daarover niet uitlaten, omdat het misschien ongepast zou zijn
Verordening op het beheer van de bedrijven enz.
(Bergers e.a
daarop vooruit te loopen. Aan de katholieke fractie is het
verwijt gemaakt, dat dit voorstel zoo'n beetje een zoethouder
tje zou zijn; uit het betoog van den heer Wilmer is reeds ge
bleken, dat deze bewering van den heer van Bek niet veel
waarde heeft. De sociaal-democraten, die altijd zoo in de
bres springen voor de lagere ambtenaren, hebben echter een
heel mooie kans laten voorbijgaan om te voorkomen, dat de
tractementen van de lagere ambtenaren gekort werden, door
dat zij indertijd gestemd hebben tegen sprekers voorstel om
de salarissen tot ƒ3.000.buiten de korting te doen vallen;
daar wilden zij niet aan, omdat er een bevel wasgeen korting,
in welken vorm ook. Dit geldt evenzeer voor de partij van den
heer van Weizen.
Zij hadden indertijd toen de gelegenheid daartoe schoon
was, er voor moeten waken, dat niet getornd werd aan de
bezoldiging van het lagere personeel, hetgeen wel gebeurd is.
Het is daarom een verblijdend teeken, dat de heer van Bek
een beetje gaat zwenken. Hopelijk zal de geheele S.D.A.P.
zwenken. Spreker weet niet, onder welken knoet dit zal ge
schieden. Op het oogenblik is de S.D.A.P. reeds tamelijk ver
burgerlijkt, hetgeen spreker beschouwt als het vergaan van
haar grootheid en een kwestie van aanpassing.
Wanneer het de tijd is om voor de arbeiders iets te doen,
hetgeen de sociaal-democraten zeggen te willen, laten zij de
daarvoor geschikte gelegenheid ongebruikt voorbijgaan.
Alvorens zijn houding ten opzichte van het voorstel te
bepalen, zal spreker de verdediging van het College afwachten.
De heer Bosman zegt, dat het ook hem wel eenigen strijd
heeft gekost, alvorens hij met het voorstel van Burgemeester
en Wethouders kon meegaan in dezen tijd, waarin hij zelf
dikwijls heeft gezegd, dat er bezuinigd moet worden en de
personeelsuitgaven te groot zijn.
Spreker staat echter allerminst op het standpunt van
den heer van Eek, dat de salarissen van het lagere personeel
wel verhoogd moeten worden, maar dat die van de hoogere
ambtenaren hoog genoeg zijn.
Spreker staat ook niet op het door dezen verkondigde
standpunt van de democratische rechtsgelijkheid, hij zou
het personeel liever willen salarieeren naar gelang van de
waarde die ieders werk voor de onderneming heeft. En dan
is spreker van meening dat het voor een bedrijf van het
allergrootste belang is, dat men aan het hoofd daarvan
de allerkwaamsten plaatst. En dan moet ook niet dienen
als maatstaf voor hun bezoldiging het feit dat deze per
sonen zulk een groote verantwoordelijkheid hebben te dragen,
want zooals de heer van Eek terecht zei, nooit heeft iemand
bedankt, omdat hij die niet durfde te dragen. Daartoe zullen
gewoonlijk ook zij wel bereid zijn, zij die absoluut niet de
geschiktheid bezitten om aan het hoofd van een bedrijf te
staan. Men heeft voor de leiding enkel personen noodig,
die een commercieel bedrijf inderdaad ook commercieel
kunnen drijven. Plaatst men een middelmatige kracht aan
het hoofd, dan is het tegenwoordige salaris der hoofd
ambtenaren veel te hoog.
Let men op den bloei, op de finantieele resultaten, op de
groote sprongen, die de uitbreiding van de bedrijven in
Leiden heeft gemaakt, dan moet men wel tot de conclusie
komen, dat de leidende personen bekwame bedrijfsleiders
zijn, die een goed salaris ook inderdaad verdienen. Daarom
is spreker niet tegen salarisverhooging van de bedrijfsleiders.
Maar wat spreker in dit voorstel onaangenaam aandoet is
de groote tegenstelling dat men het salaris van de chefs
verhoogt, terwijl men tot het lagere personeel zegt, dat een
korting op zijn salaris moet worden toegepast.
Wanneer de heer Eikerbout zegt, zijn stem alleen aan het
voorstel te zullen geven, wanneer blijkt, dat daardoor ook het
lagere personeel kans op promotie krijgt, tracht hij zijn
stem aan den Wethouder, te verkoopen.
Spreker hoopt en is overtuigd, dat de Wethouder daarop
wel niet zal ingaan. Spreker stelt geen condities en zal, zij
het met eenigen tegenzin, voor de punten a en b stemmen.
Ten aanzien van het voorstel om den tegenwoordigen adjunct
directeur 500.salarisverhooging te geven, is spreker het
echter met den heer van Eek eens, dat dit voorstel zeer zwak
verdedigd is. Het verheugt spreker dat de heer Wilbrink
ontkend heeft, dat dit voorstel een middel was om de katho
lieken te winnen, want ook voor spreker had het dezen schijn
spreker kreeg den indruk, dat de heer van Eek den spijker op
den kop had geslagen. Spreker nam er dankbaar nota van,
dat de heeren Wilbrink en Wilmer het verband ontkend hebben
zoodat zijn vermoeden dus onjuist is. Spreker acht niettemin
de verdediging van punt b van het voorstel Ing. Stukken No.
136 zeer zwak en zal er uit dien hoofde tegen stemmen.
De heer van Eecke zegt, dat er nog een factor is, die voor