24G MAANDAG 18 JUNI 1934. Verordening op het beheer van de bedrijven enz. (van Eek e.a.) Wethouders is de overneming van het amendement van den heer Wilbrink. Het gaat bij spreker niet om den persoon van den heer Fehmers, die ongetwijfeld een bekwaam man is en met ijver zijn werk verricht. Waarom zou men hem echter een salarisverhooging van 500.moeten geven? De heer Fehmers is adjunct-directeur en het spreekt vanzelf, dat hij de functie van directeur waarneemt bij afwezigheid van den directeur. Wordt een tweede adjunct-directeur benoemd, dan is de heer Fehmers de oudste in dienstjaren en blijft hij de plaatsvervanger van den directeur. Er bestaat trouwens een regeling: een ambtenaar, die een hooger be zoldigde functie tijdelijk waarneemt, krijgt daarvoor een vergoedingdit geldt ook voor het geval, dat ir. Fehmers optreedt wanneer de Directeur er niet is. Spreker kan niet anders dan de veronderstelling uitspreken, dat dit geschiedt om de oppositie van katholieke zijde tegen het voorstel te verzwakken. De houding, door Commissarissen aangenomen, was niet het standpunt, dat zij persoonlijk innamen. Toen deze zaak aan de orde kwam, heeft spreker gezegd, dat dit een zoo moeilijke zaak was, dat hij daarover niet kon be slissen zonder zijn fractie gehoord te hebben; de heer Simonis, de vertegenwoordiger der katholieken, heeft zich in gelijken geest uitgesproken. Spreker mag dus aannemen, dat toen de heer Simonis er later bezwaar tegen maakte, dit was de be slissing van de katholieke raadsfractie. Spreker heeft dus zeer sterk den indruk hij drukt zich voorzichtig uit dat het voorstel-Wilbrink, overgenomen door het College, ingediend is om de oppositie van katholieke zijde te ver zwakken. Mag daarvoor het gemeentegeld gebruikt worden? Mag de gemeente 500.uitgeven om een voorstel, dat misschien anders door den Raad niet zou zijn aangenomen, er door te krijgen? Dat acht spreker in hooge mate onge oorloofd. Er is dus alle reden eens ernstig onder oogen te zien of dit scherpe Verschil in inkomen tusschen hoogst en laagst bezoldigden gehandhaafd kan blijven en of het in dit bijzonder geval en in deze bijzondere omstandigheden, waarin men tegen zijn zin moet raken aan het levensonderhoud van velen, geoorloofd is het salaris van goed bezoldigde ambtenaren nog te verhoogen. Spreker vraagt hun, die altijd voorstanders zijn van bezuiniging, of het noodzakelijk is, dat hier nu de gemeente jaar in jaar uit 2.000.zal uitgeven, wat niet alleen niet noodig is, maar ook niet geoorloofd. Spreker heeft dus ernstig bezwaar tegen art. 24 van de ontwerp verordening op de Lichtfabrieken. Spreker heeft er voorts bezwaar tegen, dat de afdeeling „radio" een vergoeding voor het gebruik van gemeentegrond voor haar kabels zal verschuldigd zijn van 10 ct. per strekken- den meter. In het algemeen heeft spreker bezwaar tegen de retributiën, omdat daardoor de winst gecamoufleerd wordt, maar in het bijzonder bij dit bedrijf is het nog heel iets anders. Men heeft bij dit bedrijf altijd op den voorgrond gesteld, dat het geen winst zal maken. De heer Goslinga heeft dat nooit gehoord. De heer van Eek merkt op, dat de heer Goslinga het zelf meermalen gezegd heeft. De heer Goslinga: Geen sprake van! De heer van Eek betoogt, dat de heer Goslinga vroeger heeft gezegd, dat het overige zou worden gebruikt voor uitbreiding van het net. De heer Goslinga erkent dit. Wat moet er echter gebeuren, als het net niet meer behoeft te worden uitgebreid? De heer van Eek zegt, dat men het altijd heeft voorgesteld, dat het overblijvende geld zou worden gebruikt om het net te vervolmaken. Nu moet een bedrag van 2.200.aan retributie worden betaald, hetgeen vreemd is bij een bedrijf, dat aan de particulieren vraagt, toestemming te verleenen tot het gratis aanbrengen van de kabels aan de huizen, omdat het in het algemeen belang is, dat zij die toestemming verleenen, waartoe zij ook volgens spreker verplicht zijn. De heer Wilbrink beveelt de aanneming van het voorstel van Burgemeester en Wethouders en zijn amendement bij den Raad aan en zal trachten aan te toonen, dat wat Burge meester en Wethouders voorstellen zoo niet noodzakelijk dan toch zeer gewenscht is in het belang van de gemeente. Het blijkt, dat de heer van Eek geen zakenman is, want als men een voorstel ontvangt, waarvan men erkent, dat het zakelijk goed is, moet men de consequentie van die erkenning aanvaarden en het voorstel aannemen. De heer Verordening op het beheer van de bedrijven enz. (Wilbrink.) van Eek kan die consequentie niet aanvaarden op grond van zijn maatschappelijke opvattingen en financieele be zwaren, bij de uiteenzetting waarvan hij spreekt over de „democratische rechtsgelijkheid", die men heeft te handhaven. Spreker meent juist, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders gebaseerd is op de democratische rechts gelijkheid. De heer van Eek heeft niet gesproken over den inhoud van dit begrip, maar spreker zal toch t.z.t. gaarne vernemen, hoe de heer van Eek het omschrijft. Spreker verstaat onder democratische rechtsgelijkheid, dat men geen onderscheid moet maken tusschen hoogere en lagere ambtenaren en dan zal men niet in de eerste plaats moeten zien, of een voorstel tot bevordering van hoogere ambtenaren zal moeten afstuiten op financieele bezwaren; daarop mag het niet afstuiten wanneer er werkelijk gegronde redenen voor aanwezig zijn. Spreker heeft den heer van Eek zoowel in den Raad als in Commissarissen meermalen hooren betoogen, dat hij op grond van zijn democratische opvattingen er voorstander van is om, wanneer werk wordt gevraagd van lagere ambtenaren, dat niet behoort tot de taak, die hun is aangewezen, bij hun aanstelling, dan hun salaris te verhoogen, opdat salarieering en de verrichte taak geen tegenstelling vormen. Nu heeft de heer van Eek deze be vordering eigenlijk alleen verdedigd met het oog op het radio-distributie-bedrijf, alsof er geen reden zou zijn om hier te spreken vóór bevordering van de leidende functionarissen bij de Lichtfabrieken. Spreker ziet dit anders; het radio distributie-bedrijf is een bijkomstigheid, maar het is van beteekenis. De heer van Eek redeneert er gemakkelijk over en zegt: het gaat niet aan omdat ir. Stokhuyzen de leider is van het radio-distributie-bedrijf hem daarvoor een ver goeding toe te kennen, want hij kan toch niet meer doen dan werken; wij mogen hem ook niet laten overwerken; wij hebben zijn volle arbeidskracht gevraagd als hoofdingenieur en daarmee uit. Met die heel simplistische redeneering zou spreker zich niet graag vereenigen, omdat als die werd aan vaard voor alle hoofdambtenaren van de gemeente de vooruit zichten voor de verschillende bedrijven en inrichtingen der gemeente niet gunstig zouden zijn. Hier heeft men een sterk sprekend voorbeeld, dat een ambtenaar zich werpt op een taak, waarvoor hij bij zijn benoeming niet is aangewezen, maar waarvoor hij toch een aparte studie heeft moeten maken, waarop hij zich zeer speciaal heeft moeten instellen. En dan is spreker niet van meening, dat het gemeentebestuur dit zou moeten beloonen met een gratificatie, met deze gedachte: gij krijgt een gratificatie en daarmede af, als een soort welwillendheid; het was Uw plicht dat te doen. Spreker ziet dit anders. Als de gemeente een bepaalde taak opdraagt als werkgeefster, moet zij die ook behoorlijk honoreeren. Bij de oprichting van het radio-distributie-bedrijf is aan ir. Stokhuyzen een belooning van 1.000.gegeven en is aan den heer Wiggers als hoofdboekhouder, als de man die de administratie heeft opgezet en die zich ingewerkt heeft in de zaken van den particulieren radio-distributie-exploitant daarvoor een belooning van 250.gegeven. Het spreekt vanzelf, dat bij de hoofddirectie en de com missarissen, die meenen, dat men iemand, wien men een taak opdraagt, voor de uitvoering van die taak moet be loonen, de gedachte heeft voorgezeten, dat het daarbij niet zou blijven. Het zou al te dwaas zijn, als men het accountantsbureau Moret, dat de boekhouding van het radio-distributie-bedrijf controleert, voor zijn werk wel betaalde, maar dengene, die voor de administratie verantwoordelijk is, niet honoreerde en hem zei: nu je in dienst van de gemeente bent, doe je dit als extra werk. Men zou geen behoefte gevoelen tot het accountantsbureau Moret, dat verschillende gemeentebe drijven controleert, te zeggen: „ge moet dit er maar bij doen", maar het als vanzelf sprekend beschouwen, dat de gemeente het bureau vroeg, hoe groot de vergoeding voor dit werk moest zijn, terwijl men de taak wel aan de hoofd ambtenaren van de bedrijven zou kunnen opdragen, zonder hun daarvoor eenige vergoeding te geven. Dit zou zoo onlogisch zijn, dat ieder raadslid, dat het wel meent met de belangen van de fabrieken en iets gevoelt voor democratische rechtsgelijkheid, zeer zeker zijn stem aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders zal geven. Daarbij komt, dat sedert de laatste wijziging van de salarisregeling en de verdeeling van de functies aan de fabrieken door de buitengewoon groote uitbreiding een be langrijke wijziging in het bedrijf is gekomen. Er is in de gemeente geen enkel ander object, dat hiermede kan worden vergeleken. De gasfabriek is sedert het jaar 1920 voor 50 uitgebreid. Van de electriciteitsfabriek zijn de hoeveelheid afgeleverde stroom en het distributiegebied bijna verdubbeld. In particuliere bedrijven zou dit tot uitdrukking komen in

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 12