MAANDAG 18 JUNI 1931. 245 Verordening op het beheer van de bedrijven enz. (van Eek,) De heer van Eek meent, dat nu de lieer Coster bij de alge- meene beschouwingen zijn meening omtrent de artikelen 23 en 24 van de verordening op de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit heeft kenbaar gemaakt, het het beste is, dat ook hij bij de algemeene beschouwingen deze artikelen be spreekt, omdat het de belangrijkste artikelen zijn, die de aandacht van den Eaad zullen vragen. Tegen het zakelijke voorstel van Burgemeester en Wet houders heeft spreker in het algemeen geen bezwaar. Het is gewenscht, dat de Directeur ontheven wordt van de bepaalde zorg voor een van de fabrieken en dus de algemeene leiding behoudt. Het is ook goed, dat men een splitsing maakt tus- schen binnen- en buitendienst en rekening houdt met de qualiteiten van degenen, die aan het hoofd daarvan komen te staan, alsmede met de onderlinge verhouding en dus den eenen persoon de leiding van den binnendienst en den anderen persoon de leiding van den buitendienst opdraagt. Spreker heeft er echter bezwaar tegen, dat ten gevolge van de aanneming van het voorstel de salarissen van de amb tenaren, die respectievelijk 7.000.5.000.en 7.500. bedragen met respectievelijk 500.1.000.en 500. zullen stijgen. Spreker heeft tegen verhooging van de salarissen van goed- bezoldigde ambtenaren overwegend bezwaar. Men verbeeldt zich, in een democratischen tijd te leven. Spreker vat de democratie op in zeer ruimen zin, n.l. in den vorm van rechtsgelijkheid. Tot voor korten tijd waren de goed bezoldigde betrekkingen het monopolie van personen, die behoorden tot bepaalde klassen. In het algemeen werd de regel gevolgd, dat men moet blijven leven in zijn stand. Het was gewoonte, dat de kinderen van een arbeider arbeiders werden en de kinderen van een gegoede werden opgeleid tot zeer goed bezoldigde ambten. Bij zeer aanzienlijke families moesten de kinderen al bijzonder dom zijn, wilden zij niet naar een universiteit gestuurd worden, al kwamen zij er misschien niet afgestudeerd vandaan. De goed bezoldigde betrekkingen waren in het algemeen een mo nopolie van de bourgeoisie, die daarop recht meende te hebben. In dit opzicht is er wel wat veranderddie misstand is niet geheel verdwenen, maar in het algemeen zijn de ge goeden ook rekening gaan houden met de eigenschappen van de kinderen en is het ook niet uitgesloten, dat kinderen van de arbeiders, van de minder gegoeden, ook opgeleid worden voor beter bezoldigde betrekkingen. Omdat het nu een monopolie was, achtte men billijk en noodzakelijk een dergelijk groot verschil in belooning voor de functies onderaan en bovenaan de ladder. Dit monopolie is voor een groot deel nu verdwenen en nu is er ook geen reden meer angstvallig vast te houden aan dat groote verschil in salaris. Boven dien brengt de democratie mee een streven om ook de arbei dersklasse deelachtig te doen worden datgene wat de bour geoisie voor zich zelf goed acht, nl. behoorlijke woning, voeding, kleeding en opleiding van de kinderen. Het groote verschil tusschen het noodzakelijk levensonderhoud van den gegoede en van den arbeider bestaat nog wel, maar is toch veel kleiner geworden dan vroeger; ook in dat opzicht is er geen reden om dat groote verschil tusschen goed en minder bezoldigden te handhaven. Spreker bepleit niet volkomen gelijkheid, dat zou geheel utopistisch zijn, maar wel opheffing van het groote verschil, dat de bezoldigingen elkaar meer naderen. Nu zegt men: zij, die een belangrijke functie beklee- den, hebben een veel grooter verantwoordelijkheidhet belang van de fabrieken is er in veel grooter mate bij betrokken, dat hij zijn werk goed verricht, dan bij anderen, maar tegenover die grootere verantwoordelijkheid staat toch ook, dat het werk veel aangenamer en prettiger is dan dat van hem, die min of meer machinalen arbeid moet verrichten. Spreker vindt het verschil in bezoldiging vrij willekeurig en men moet er niet in alle omstandigheden rekening mee houden. Maar bovendien, weten de heeren dat er een crisis is Hou den zij daarmede rekening? De bezoldiging van hen, die nauwelijks genoeg hebben om in hun noodzakelijk levensonder houd te voorzien, daalt nog; daarvan moet nog afgenomen wordenvelen kunnen door allerlei maatregelen van Begeering en Baad niet voorzien in hun noodzakelijk levensonderhoud; gaat het nu aan, dergelijke goed betaalde ambtenaren nog met 1.000.en 500.in bezoldiging te doen vooruitgaan? Spreker wordt niet gedreven door naijver of door de gedachte, dat die heeren hun plicht niet zullen doen, maar door de nood zaak om billijk te zijn, omdat waar eenerzijds ontzaglijk wordt bezuinigd, dikwijls op noodzakelijke uitgaven, het hier toch niet noodig is 2.000.extra uit te geven. Wanneer men de bezoldigingen niet meer betalen kan, zou er toch eerder reden zijn om van de goed bezoldigde ambtenaren iets af te nemen dan de lagere salarissen te verlagen, terwijl men nu zelfs nog de hoogere gaat verhoogen. Spreker heeft respect voor den Verordening op het beheer van de bedrijven enz. (van Eek.) arbeid, die wordt verrichtterwijl echter de Gemeente en de Lichtfabrieken het op prijs mogen stellen en waardeeren, dat zij goede ambtenaren hebben, die met ijver en trouw de gemeente dienen, is het anderzijds een ontzaglijk voorrecht in dezen tijd een vaste en goed bezoldigde betrekking te hebben. Van de drie voorgestelde geldelijke promoties is die van ir. Stokhuyzen zeker wel de sterkste. Het betreft hier een bekwaam, nijver ambtenaar, die ook groote verdiensten heeft ten aanzien van het in het leven roepen van het radio- distributie-bedrijf; in het algemeen is dus iets te zeggen voor zijn bevordering tot adjunct-directeur en voor verhooging van zijn salaris. Dit is het sterkst gemotiveerde voorstel en in sprekers fractie bestaat over dit punt ook eenig meenings- verschil. Spreker bestrijdt echter om de door hem genoemde redenen dit voorstel. Zeker, inderdaad heeft ir. Stokhuyzen groote verdiensten gehad voor de inrichting van het radio distributie-bedrijf, en heeft hij zich daarvoor groote moeite gegevenhet is volkomen billijk, dat hem daarvoor een be looning wordt toegekend, maar spreker meent toch niet dat uit de reorganisatie, die het College beoogt, ontheffing van den directeur van het beheer van een der fabrieken; splitsing van den dienst in binnen- en buitendienst nood zakelijk voortvloeit, dat ir. Stokhuyzen adjunct-directeur moet worden en dat zijn salaris verhoogd moet worden. De fabriek wordt gereorganiseerd; het radio-distributie bedrijf komt er bij; natuurlijk vloeit, wanneer een zaak ge reorganiseerd wordt, daaruit voort dat de ambtenaren be last zullen worden met ander werk; de gemeente heeft daartoe volkomen het recht. Wanneer de heer Stokhuyzen ook met de leiding van het radio-distributie-bedrijf wordt belast, moet men de be- teekenis daarvan niet overschatten. Het spreekt vanzelf, dat de leiding van een bedrijf op zich zelf moeilijkheden mee brengt en spreker heeft alle respect voor de wijze, waarop ir. Stokhuyzen zich door de moeilijkheden heeft heengeslagen. In vergelijking met het electriciteitsbedrijf is het radio distributie-bedrijf echter een miniatuur-bedrijf. De heer Stokhuyzen verricht echter zeer belangrijk werk; dat is de buitendienst. Kan men nu zeggen, dat aangezien feitelijk een gedeelte het kan niet anders van het zwaardere werk aan den heer Stokhuyzen wordt ontnomen, waartegenover staat, dat hij zijn aandacht zal moeten schenken aan het mindere werk, de verantwoordelijkheid van den heer Stokhuyzen zooveel grooter is geworden? Men kan niet eischen, dat hij zich overwerkt. Het zou noch in zijn belang, noch in het belang van de fabrieken zijn. Men kan verlangen, dat elke ambtenaar zijn krachten geeft aan de instelling, waaraan hij verbonden is, maar men kan niet meer eischen dan zijn krachten toelaten en de billijkheid veroorlooft. Men zou den directeur kunnen belasten met de algemeene leiding en den dienst kunnen splitsen in binnen- en buiten dienst, maar daarvoor is het niet noodzakelijk, den heer Stokhuyzen de functie van adjunct-directeur te geven. Spreker aclit dit in de buitengewone omstandigheden, waarin men leeft, en om algemeene en om bijzondere redenen af keurenswaardig. Het gaat in dezen niet om den persoon van ir. Stokhuyzen. Mocht de Baad besluiten, een adjunct-directeur aan te stellen, dan heeft spreker er niet het minste bezwaar tegen, bij de benoeming zijn stem uit te brengen op den heer Stok huyzen. Het gaat er wel om, dat het in de tegenwoordige omstandigheden in alle opzichten ongeoorloofd is, goed bezoldigde ambtenaren een hoogere bezoldiging toe te kennen. De gemeente is zoo dikwijls flink volgens spreker te flink tegenover degenen, die in moeilijkheden verkeeren, laat zij nu ook flink zijn tegenover hen, die wel is waar belangrijke werkzaamheden verrichten, maar daarvoor dan ook behoorlijk betaald worden. Yeel zwakker vindt spreker het voorstel om den heer Wiggers tot administrateur, hoofd der afdeeling administratie, te benoemen. De heer Wiggers heeft belangrijk werk verricht als het ontwerpen van den financieelen opzet van het radio- distributie-bedrijf en het ontwarren van het vroegere particu liere bedrijf. Het is volkomen billijk, dat hem daarvoor een zekere belooning is gegeven, maar spreker vindt het onge oorloofd, hem daarvoor te bevorderen tot administrateur onder toekenning van een salarisverhooging van 1.000. Wanneer de heer Wiggers door het vervullen van die taak meer werk te verrichten krijgt, zal hij andere werkzaam heden aan anderen moeten overlaten. Als de ambtenaren, die ook werkzaam zijn bij het radio-distributie-bedrijf, het drukker krijgen, zal ook hun iets gegeven moeten worden. Spreker veronderstelt echter, dat zij hun werk gewoon blijven verrichten en dat zal ook de heer Wiggers moeten doen. Het zwakste punt in het voorstel van Burgemeester en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 11