121 II. VERORDENING regelende de invordering van de Baatbelasting LevendaaV te Leiden. Artikel 1. De invordering van deze belasting geschiedt door den Gemeente-Ontvanger, krachtens de aan hem ter invordering toegezonden kohieren. Art. 2. De Gemeente-Ontvanger zendt binnen een maand na de ontvangst van een kohier aan ieder aangeslagene een aan slagbiljet, waarvan het model door Burgemeester en Wet houders wordt vastgesteld. De aanslagen zijn invorderbaar in zooveel gekjke termijnen als er na de maand, die in de dagteekening van het aan slagbiljet is vermeld, nog maanden van het belastingjaar overblijven. Op den laatsten dag van elke dier maanden vervalt een termijn. Vermeldt de dagteekening van het aanslagbiljet eene latere maand dan de zevende van het belastingjaar, dan is de aanslag invorderbaar in vijf gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op den laatsten dag der maand volgende op die, welke in de dagteekening van het aanslagbiljet is vermeld, de tweede eene maand later, en zoo vervolgens. De belasting is dadelijk en ineens invorderbaar, zoodra de aangeslagene in staat van faillisement is verklaard of op zijne roerende of onroerende goederen executoriaal beslag is gelegd of wanneer hij zijne rechten op het eigendom, waar voor hij is aangeslagen, verloren heeft of verliest. Art. 3. De invordering van deze belasting geschiedt overeenkomstig de bepalingen der gemeentewet. Art. 4. Aanslagen of gedeelten van aanslagen, waarvan de invor dering ondanks een behoorlijke vervolging niet kan geschieden, kunnen door den Inspecteur der Gemeente-belastingen onin- vorderbaar verklaard worden. Art. 5. Onjuist gebleken aanslagen kunnen door den Inspecteur der Gemeente-belastingen ambtshalve worden vernietigd of ver minderd. Art. 6. Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1936. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Ondergeteekenden hebben de eer den Baad voor te stellen, om bij de voorloopige vaststelling van het uit breidingsplan der gemeente Leiden, tevens te besluiten tot demping van het geheele Levendaal, en B. en W. uit te noodigen een plan en begrooting voor deze demping te doen opmaken en aan den Baad ten spoedigste voor te leggen. J. H. Schüller. J. J. van Stralen. Leiden, 11 Juni 1930. Bij dezen heb ik de eer het volgende voorstel in te dienen: Voorstel. De Baad, overwegende, dat de steeds toenemende werkloosheid als een bron van groote ellende voor de bevolking en daarom werkverruiming als zijnde van het grootste belang voor de gemeente moet worden beschouwd, overwegende verder, dat de plannen voor demping van het Levendaal ongeveer gereed zijn en niets deze demping in den weg staat, terwijl daardoor aan zeer velen werk zal worden verschaft, besluit, dat zoo spoedig mogelijk tot demping van het Levendaal zal worden overgegaan en verzoekt Burge meester en Wethouders de desbetreffende plannen binnen den kortst mogelijken tijd bij den Baad in te dienen. Met de meeste hoogachting, J. H. A. Manders. Leiden, 8 October 1932. Ondergeteekende heeft de eer den Baad voor te stellen, te besluiten tot verbreeding van de Plantage en de Utrechtsche Brug (W.Z.) tot op een zoodanige breedte, dat de rooilijn van den Hoogen Bijndijk met die van den Hoogewoerd gelijk komen en noodigt B. en W. uit een plan en begrootmg den Baad voor te leggen. Leiden, 14 Dec. 1928. E. Elkerbout. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GEOEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 5