120
oog op de waardevermeerdering reeds een hoogeren koopprijs
hebben moeten betalen. Ook om deze reden kan de vast
stelling van de verordeningen niet tot later worden ver
schoven.
In de verwachting, dat het uit te voeren werk in den loop
van 1935 zal worden voltooid, ware het tijdstip van ingang
der belasting voorshands te bepalen op 1 Januari 1936.
De Commissie van Financiën kan zich in meerderheid met
de heffing van een baatbelasting volgens de boven aan
gegeven regeling vereenigen.
Aan het slot van onze beschouwingen mogen wij nog eens
herhalen, dat het complex der hiervoren omschreven voor
stellen door hun technisch, financieel en sociaal onderling in
elkander grijpen als één onverbrekelijk geheel is te beschou
wen. Wij doen hierbij een ernstig beroep op Uw Vergadering
om dit geheel van voorstellen onveranderd aan te nemen.
Het gaat hier om omvangrijke vraagstukken, die niet ge
makkelijk tot een bevredigende oplossing zijn te brengen en
waarmede zeer hooge uitgaven zijn gemoeid. Ook al is wellicht
niét-ieder Uwer op alle punten geheel voldaan, zoo meenen
Avij toch, dat door aanneming van onze voorstellen een
resultaat zal worden bereikt, dat aan redelijke wenschen
tegemoet komt en voor de demping van het Levendaal een
bevredigende oplossing zal brengen. Moge Uw Vergadering
bedenken, dat het betere dik>vijls de vijand is van het goede.
Onder opmerking, dat het bovenstaande tevens is te be
schouwen als praeadvies op de hierachter afgedrukte resp.
op 7 Juli 1930, 10 October 1932 en 21 December 1928 in
handen van ons College gestelde voorstellen van de heeren
Schüller en van Stralen en van den heer Manders in zake
de demping van het Levendaal en van den heer Eikerbout
in zake verbreeding van de Plantage en de Utrechtsche-
brug, en met verwijzing overigens naar de in de Leeskamer
neergelegde stukken geven wij Uw Vergadering mitsdien in
overweging
a. het voorstel van den heer Manders inzake de door
trekking van de Oegstgeesterlaan niet aan te nemen;
b. te besluiten tot:
1°. het dempen van het Levendaal tusschen de Barbarabrug
en de 4e Binnenvestgracht;
2°. het maken van een verbindingsweg tusschen het
Levendaal en de Utrechtschebrug, het verbreeden van de
Utrechtschebrug en het verbreeden van den Zoeterwoudsche-
singel tusschen den Hoogen Rijndijk en de Fruinstraat
3°. het doortrekken Aran de Oegstgeesterlaan en de Mariën-
poelstraat c.a.,
een en ander uit te voeren bij wijze van werkverschaffing
met Rijkssubsidie, op den boven aangegeven voet en onder
de door den Minister van Sociale Zaken gestelde voorwaarden,
met dien verstande, dat ten aanzien van de verbreeding van
de Utrechtschebrug nader over uitvoering al of niet bij
Avijze Aran werkverschaffing door ons College zal worden
beslist
c. door vaststelling van de overgelegde begrootingsstaten
voor de onder b 1°., 2°. en 3°. genoemde werken bedragen van
onderscheidenlijk 148.500.98.500.en 90.000.
beschikbaar te stellen;
d. de voorstellen van de heeren Schüller en van Stralen
en van den heer Manders en de U bekende adressen van
den heer L. Th. Harteveld inzake de demping van het Leven
daal alsmede het voorstel van den heer Eikerbout inzake ver
breeding van de Plantage en de Utrechtschebrug als afge
daan te beschouwen;
e. vast te stellen de volgende verordeningen:
I. VERORDENING
op de heffing van een belasting onder den naam, van
Baatbelasting LevendaaV te Leiden.
Artikel 1.
Ter verkrijging van een billijke bijdrage in de kos-ten van
de demping, rioleering en bestrating van het Levendaal
van de Barbarabrug af tot de Vierde Binnenvestgracht,
alsmede in de aanlegkosten van trottoirs en straatverlichting
aldaar, wordt gedurende dertig achtereenvolgende jaren, te
rekenen van 1 Januari 1936 af, ten behoeve van de gemeente
Leiden onder den naam Aran „Baatbelasting Levendaal" een
belasting, als bedoeld in artikel 281 van de gemeentewet,
geheven wegens de gebouwde en ongebouAvde eigendommen
en hunne aanhoorigheden, welke door de tot stand gebrachte
werken zijn gebaat.
Deze eigendommen en hunne aanhoorigheden, deels met
een blauwe en deels met een roode kleur aangeduid op de
bij deze verordening behoorende teekening, belenden aan
het Levendaal tusschen de Korevaarstraat en de Vierde
Binnenvestgracht en/of aan de daarop uitkomende openbare
wegen en zijn geheel of gedeeltelijk gelegen binnen een strook
van vijftien meter diepte ter weerszijden van het Levendaal,
rechthoekig gemeten van de in de richting van de lengte-as
loopende grens van dezen weg uit.
Art. 2.
De belasting is niet verschuldigd wegens de gebouwde en
ongebouwde eigendommen en hunne aanhoorigheden, welke
op den datum van de vaststelling van deze Arerordening
a. het eigendom zijn A-an de Gemeente;
b. bestemd zijn voor den openbaren eeredienst;
c. dienen als inrichting van weldadigheid of tot genezing
of verpleging van zieken of gebrekkigen, mits geen winst
wordt beoogd of gemaakt anders dan ten bate van de in
richting
d. dienen als inrichting van onderwijs of als bewaar- of
gymnastiekschool, mits geen winst wordt beoogd of gemaakt
anders dan ten bate van de inrichting
e. dienen als inrichting tot algemeen nut en kosteloos
voor het publiek toegankelijk zijn.
De sub b tot en met e genoemde vrijstellingen vervallen
met ingang van het belastingjaar volgende op het jaar,
waarin aan de eigendommen een andere dan een van de
daarbedoelde bestemmingen wordt gegeven.
De vrijstellingen gaan niet verloren door het feit, dat aan
beheerders, onderwijzers, opzichters, concierges of daarmede
gelijk te stellen personen inwoning wordt verleend.
Art. 3.
Het belastingjaar loopt van 1 Januari tot en met 31
December.
Art. 4.
Belastingplichtig is hij, die krachtens recht van bezit of
eenig ander zakelijk recht op 1 Januari van het belastingjaar
het genot heeft van een of meer der in artikel 1 bedoelde
eigendommen
Als genothebbende wordt aangemerkt hij, die op 1 Januari
van het belastingjaar in de kadastrale leggers is aangewezen,
tenzij kan worden aangetoond, dat eene misstelling in die
leggers heeft plaats gehad of dat de vóór .1 Januari plaats
gehad hebbende veranderingen daarin nog niet waren op
genomen, in welke gevallen met den gewijzigden toestand
wordt rekening gehouden.
Art. 5.
De belasting wordt berekend naar de grondoppervlakte,
voorzoover die oppervlakte is gelegen binnen een strook A'an
A-ijftien meter diepte ter weerszijden van het Levendaal,
rechthoekig gemeten A-an de in de richting der lengte-as
loopende grens van dezen Aveg uit, en voorzoover die opper
vlakte de krachtens artikel 2 van de Woningwet vastgestelde
voorgevelrooilijiien aan de Avegzijde niet overschrijdt.
Art. 6.
De belasting bedraagt per jaar 0,15 per vierkanten meter
van de in artikel 5 bedoelde oppervlakte.
De belasting wordt, indien door den belastingplichtige
daartoe vóór 1 Juli 1936 schriftelijk een verzoek wordt
ingediend, in één som over den geheelen duur van het in
artikel 1 bedoelde tijdvak van dertig achtereenvolgende jaren
geheven en wordt alsdan berekend naar 2,48 per vierkanten
meter van de in artikel 5 bedoelde oppervlakte.
Bij de berekening van de belasting worden onderdeelen
van een vierkanten meter voor een geheelen vierkanten
meter berekend.
Art. 7.
Indien een aanslag ten onrechte is achterwege gebleven of
vernietigd of indien een te lage aanslag is opgelegd, wordt
de niet of de te weinig geheven belasting nagevorderd zoolang
niet sedert den aanvang van het belastingjaar drie jaren zijn
verstreken.
Art. 8.
Voor de toepassing van de artikelen 297 en 299 der ge
meentewet treedt de Inspecteur der Gemeente-belastingen
in de plaats van den Raad, van Burgemeester en Wethouders
en van den Burgemeester.
Art. 9.
Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1936.