MAANDAG 4
Uitbreiding watervang der L. Duinwater Mij; e.a.
(Goslinga e.a.)
of dit werk ook dienstbaar gemaakt kan worden aan de werk
verschaffing, dus aan een tewerkstelling van zooveel mogelijk
Leidsche werkloozen; bij aanbesteding zou het mogelijk zijn,
dat er niet één Leidenaar aan tewerkgesteld werd; dat zou
niet bijzonder in den geest van den heer van Stralen zijn.
Inderdaad wordt dus overwogen Commissarissen hebben
zich met algemeene stemmen bereid verklaard daaraan mede
te werken dit werk dienstbaar te maken aan de bestrijding
van de werkloosheid onder de Leidenaars. Als Wethouder,
onder wien de waterleiding ressorteert, is spreker al tevreden
als de Eaad dit voorstel aanneemt; de wijze van uitvoering
zal nog eens bezien worden. Spreker begrijpt niet, dat de heer
van Stralen daartegen nu al bezwaren kan maken; daardoor
zullen eenige tientallen werkloozen eenigen tijd van den ledig
gang verlost worden.
Den heer van Stralen laat het natuurlijk niet onverschillig,
hoe het werk uitgevoerd zal worden. Het is van belang, daarbij
zooveel mogelijk Leidsche werkkrachten te plaatsen, maar
ook is van belang, tegen welke arbeidsvoorwaarden dezen
daar werken; speciaal daarvoor heeft spreker nog wel eenige
belangstelling. Nu neemt spreker aan, dat uitvoering in werk
verschaffing duurder zal zijn dan normale uitvoering; de
Leidsche Duinwater Maatschappij zal niet meer voor dit werk
wenschen te betalen dan het in normale uitvoering zou kosten;
het nadeelig verschil zal de gemeente hoogstwaarschijnlijk
moeten bijpassen. Het College zal dan met een voorstel daar
toe in den Eaad moeten komen.
Spreker heeft tegen het voorstel op zich zelf niet het minste
bezwaar, indien hij deze toezegging kan krijgen.
De heer Goslinga zegt, dat men met de tewerkstelling van
10 arbeiders kan volstaan, indien men met behulp van
machines de 90 a 100.000 M3 zand laat uitgraven, doch
100 a 120 personen arbeid kan verschaffen, indien men alleen
handkracht gebruikt. Men overweegt daarbij Leidsche werk
loozen, die thans hun tijd in lediggang doorbrengen, aan het
werk te zetten. Spreker begrijpt niet, dat de heer van Stralen
daartegen bij voorbaat protesteert. Laat men kalm afwachten,
wat Burgemeester en Wethouders op dit punt zullen voor
stellen. Het is van groot belang, dat, afgezien van het loon,
ten minste de lediggang bestreden wordt. Men moet hierbij
niet alleen letten op het loonverschil.
De heer van Stralen verkrijgt voor de derde maal het woord
en zegt, dat thans een afschuwelijk misverstand dreigt te
ontstaan. Spreker heeft tegen de uitvoering van het werk
niet het minste bezwaar, aangezien daardoor verschillende
arbeiders weer werk krijgen. Men mag het spreker echter
niet kwalijk nemen, dat hij zich interesseert voor de loonen,
die betaald zullen worden. Zal deze zaak straks in den Eaad
behandeld worden, of zullen Burgemeester en Wethouders
zelfstandig een beslissing nemen? Zal dezelfde wijze van werken
worden toegepast als bij het graven van een kanaal in Katwijk
is gevolgd, waarbij spreker niet het minste bezwaar had tegen
de wijze, waarop het werk werd uitgevoerd en de overeen
komst met de gemeente tot stand kwam?
De heer Romijn deelt mede, dat nog niet vaststaat, hoe
deze zaak verder zal moeten worden uitgewerkt. Het College
is echter voornemens het advies van de sub-commissie voor
sociale zaken te vragen en in elk geval wordt deze commissie
in de zaak gemengd. Het is nog niet zeker, dat de zaak in den
Eaad zal worden behandeld, omdat formeel nog niet vast
staat, dat zij in den Eaad moet behandeld worden.
De heer Goslinga vestigt er de aandacht op, dat een werk
verschaffing, welke drie of vier jaar geleden is tot stand ge
komen, niet in den Eaad is behandeld en toch de instemming
van den heer van Stralen heeft gehad.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XIV. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor het
aanbrengen van een gesloten wegdek op de Jan van Goyenkade
en liet opdragen van de uitvoering van dat werk aan de N.V.
De Geruisclilooze Weg, te Heemstede.
(Zie Ing. St. No. 120.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
JUNI 1934. 219
Belasting op tooneelvertooningen enz.
(Manders e.a.)
XV. Voorstel:
a. tot wijziging van de verordening op de heffing van eene
belasting op tooneelvertooningen en andere vermakelijk
heden
b. tot wijziging van de verordening op de invordering van
de belasting op tooneelvertooningen en andere ver
makelijkheden
c. tot opnieuw vaststelling van de verordeningen sub a en b.
(Zie Ing. St. Nis 56 en 101.)
Voortgezet wordt de beraadslaging over artikel I van de
verordening tot wijziging van de verordening op de heffing-
van een belasting op tooneelvertooningen en andere ver
makelijkheden en het op dat artikel door den heer Manders
ingediende amendement, luidende:
„Ondergeteekende stelt voor in art. 3 der vermakelijkheids
belasting de woorden „en kosteloos of tegen betaling van
niet meer dan 0.30 per persoon, alles inbegrepen, toegankelijk
zijn" te laten vervallen en overigens dit artikel als voor
gesteld in ingekomen stuk No. 56 van 9 Maart 1934 aan te
vullen".
De heer Manders begrijpt niet waarom aanneming van zijn
amendement tot allerlei moeilijkheden zou leiden, zooals het
College thans zegt. Gewoonlijk geeft elke vereeniging elk jaar
een voorstelling om haar leden eens wat anders te laten ge
nieten dan de meer ernstige vergaderingen, die zij gewoonlijk
meemaken. Om den band tusschen zoo'n vereeniging en haar
leden wat meer aan te halen, wordt nu en dan een voorstelling
gegeven, die over het algemeen voor de leden kosteloos toe
gankelijk is, maar waarvoor van introducé's een bepaald be
drag wordt gevraagd. Het is toch niet zooals de Wethouder
zegt, dat dit bedrag dan eigenlijk de waarde van de uitvoering
zou bepalen. De toegangsprijs voor introducé's wordt heel
vaak hooger gesteld, omdat anders enkele leden, die toch
wel belang stellen in de vereeniging, dan op zulke avonden
komen en voor de rest zich met die vereeniging weinig inlaten
de vereeniging stelt op zulke leden niet veel prijs en stelt
daarom den toegangsprijs wat hooger. De toegangsprijs voor
introducé's bepaalt dus werkelijk niet de waarde van die
voorstelling. Bovendien is die prijs wat hooger om een zekere
standing op te houden. Ook na amendeering is er nog altijd
een waardebepaling van zoo'n voorstelling in de verordening
opgenomen, nl. dat deze niet meer dan 0.30 per persoon
mag kosten. Daarin is alles bepaald en het is niet goed ook die
andere bepaling er nog aan toe te voegen. Het is beter sprekers
amendement aan te nemen.
De heer Groeneveld gaat niet mede met dit voorstel en ziet
niet de dringende noodzakelijkheid van de wijziging, om
schreven bij het voorgestelde art. I sub 1°. Volgens de bestaan
de verordening worden vrijgesteld vereenigingen, die niet
tot doel hebben vermakelijkheden te geven, en wel voor één
voorstelling ten hoogste per jaar, waarvoor de toegangsprijs
dan niet hooger mag zijn dan 0.30 per persoon.
Wat Burgemeester en Wethouders voorstellen, kan tot
buitengewone onbillijkheden leiden. Door de slechte opkomst
van de bezoekers kan de waarde van het programma per be
zoeker belangrijk stijgen, zoodat de vereeniging niet alleen
het nadeel van mindere ontvangsten heeft, maar bovendien
onder de belasting valt.
Het zal echter niet zoo vaak voorkomen, dat een vereeni
ging voor haar jaarfeest een kostbaar programma samen
stelt en in elk geval gaat het om vereenigingen, die geen be
drijf maken van het geven van vermakelijkheden.
Bovendien zal het zeer gemakkelijk zijn in deze verordening-
de mazen te vinden, waardoor men kan heenkruipen.
Aangezien in de praktijk niet is gebleken, dat de gemeente
op zeer ernstige wijze en opzettelijk is benadeeld, is er geen
reden de verordening op dit punt te wijzigen. Spreker is dan
ook tegen het voorgestelde art. I, sub 1°, van de verordening
op de heffing der belasting.
De heer Goslinga zegt, dat in het jaar 1931 bij de wijziging van
deverordeningis bepaald, dat vrijstelling van betalingvanbelas-
tingwordt verleend voor feestelijke jaarvergaderingen van werk-
liedenvereenigingen, jongelingsvereenigingen, patronaten enz.,
tot wier eigenlijke doel en gewone werkzaamheden het geven
van vermakelijkheden niet behoort. Daarbij moest men aan
eenige voorwaarden voldoen. In de eerste plaats moest de
vermakelijkheid uitgaan van een vereeniging, tot wier eigen
lijke doel en gewone werkzaamheid het geven van vermakelijk
heden niet behoort; verder moest de vermakelijkheid niet
meer dan eenmaal per kalenderjaar plaats hebben; een amen
dement-van Eek om dit eenmaal te veranderen in tweemaal
is verworpen; dit is dus wel degelijk bezien in den Eaad.