MAANDAG 4 JUNI 1934. 217
Benoeming opzichter Reinigings- en Ontsmettingsdienst.
(Voorzitter e.a.)
niet toezeggen, dat het College vandaag de door den inter-
pellant te stellen vragen zal beantwoorden.
De heer van Stralen vereenigt zich voorloopig met het
voorstel van den Voorzitter, maar behoudt zich het recht
voor, in den loop der vergadering een voorstel van orde
te doen.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van den Voorzitter besloten.
12°. Verzoek van P. v. d. Stel e. a. om het voorstel van
Burgemeester en Wethouders, om niet over te gaan tot het
oprichten van een cantine bij de nieuw in te richten veemarkt,
aan te nemen.
Zal worden behandeld bij punt 16 der agenda.
13°. Amendement van de heeren Verweij en Vallentgoed
om over te gaan tot den bouw van een cantine bij de nieuw
in te richten veemarkt.
Dit amendement wordt voldoende ondersteund en kan
derhalve een onderwerp van beraadslaging uitmaken.
Zal worden behandeld bij punt 16 der agenda.
14°. Schrijven van M. Konings in zake de gunning van
bestek No. 19: „Slootdemping en bestrating Potgieter laan".
De beslissing omtrent de wijze van behandeling van het
schrijven wordt aangehouden tot de volgende vergadering,
aangezien het schrijven te laat is ingekomen.
Aan de orde is alsnu:
I. Benoeming van een opzichter bij den Gemeentelijken
Reinigings- en Ontsmettingsdienst.
(Zie Ing. St. No. 108.)
De Voorzitter verzoekt den heeren Bergers, Verweij, van
der Beijden en Koole het stembureau te vormen.
De heer Manders was niet tegenwoordig in de vergadering
van de Commissie van Fabricage, waarin deze zaak behandeld
is, maar heeft wel een schrijven ingezonden, waarin hij vroeg
of aanstelling van dezen opzichter wel noodig was, waar
toch de dienst tot nu toe goed geloopen heeft. Nu krijgt de
Baad zeer vele bezuinigingsvoorstellen, o.a. punt 18 der
agenda, waarbij het College den Baad vraagt in te trekken
zijn besluit tot het verstrekken van schoolkindervoeding op
eiken schooldag, omdat daarvoor geen geld genoeg is. Deze
kinderen hebben werkelijk gebrek en kunnen de school-
voeding, naast de voeding thuis, niet missen. Nu acht spreker
het toch beter om de straten dan maar een klein beetje vuiler
te laten worden en om er komt straks nog een voorstel tot
aanstelling van een opzichter bij den Plantsoendienst
tenslotte een klein beetje op de plantsoenen achter te raken
dan deze kinderen in zoo'n slechten toestand te laten.
De Voorzitter verzoekt den heer Manders zich tot punt 1
van de agenda te bepalen.
De heer Manders zegt, dat het gemeentebeleid hier in
punten verdeeld wordt, maar eigenlijk is het gemeentebeleid
niet in punten te verdeelen; al die punten grijpen noodwendig
in elkaar; doet men het een, dan moet men het ander nalaten.
Daarom vraagt spreker juist: is het nu noodig hier met den
Beinigingsdienst verder te gaan spreker erkent direct
dat het wel gewenscht is en is aanstelling van een opzichter
bij den Plantsoendienst noodig en moet men daarvoor dien
kinderen het noodige voedsel onthouden. Kan de Baad nu
niet het voor deze opzichters benoodigde geld aan het College
teruggeven om het andere, meer noodige, te kunnen uit
voeren? Misschien kan de bezuinigingsinspecteur, dien de
gemeente nu heeft, in deze de richtlijnen aangeven om het
noodige te doen en het andere na te laten.
Is het niet wenschelijker met de schoolkindervoeding en
-kleeding door te gaan en niet over te gaan tot de voor
gestelde benoeming?
De Voorzitter zegt, dat de Baad niet kan treden in een ver
gelijking van de voorstellen, die in den Baad zijn gedaan of
gedaan moeten worden. Spreker kan zich wel indenken, dat
de heer Manders de vraag stelt„staan Burgemeester en Wet
houders er op, dat deze post bezet wordt of kan de post ter
wilje van de bezuiniging onvervuld blijven?" Het is echter
Benoeming opzichter Reinigings- en Ontsmettingsdienst.
(Voorzitter e.a.)
verkeerd te vragen, of het een eerder dan het ander kan worden
gedaan.
De heer Manders zou tevreden kunnen zijn met een ant
woord op de vraag, of het College meent, dat onder de tegen
woordige omstandigheden deze post bezet moet worden.
De heer Manders merkt op, dat bij de beantwoording van
die vraag het een tegen het ander wordt afgewogen.
De heer van Wclzen vestigt er de aandacht op, dat de heer
Pitlo op het oogenblik geen betrekking heeft. Aangezien de
heer Pitlo uit een groot aantal sollicitanten is gekozen en
waardig is bevonden om te worden voorgedragen, ware het
beter geweest hem in plaats van den heer Versterre, die
wel een betrekking heeft, als no. 1 op de voordracht te
plaatsen. Spreker doet een beroep op den Baad om in dit
geval no. 2 van de voordracht te benoemen.
De heer Schiiller zegt, dat deze zaak in drie vergaderingen
der Commissie aan de orde is geweest en uit de notulen
blijkt, dat in de laatste twee vergaderingen, waarin beslist
werd, welke sollicitanten zouden worden opgeroepen om te
worden gehoord en welke sollicitanten op de voordracht
zouden worden geplaatst, de heer Manders aanwezig is geweest.
In die vergaderingen was de heer Manders in de gelegenheid
Burgemeester en Wethouders te adviseeren, met het oog op
de bezuiniging geen opzichter aan te stellen. De heer Manders
had zijn opmerkingen niet belmoren te maken, nu Burge
meester en Wethouders hun voordracht bij den Baad hebben
ingediend.
De heer Splinter herinnert zich een brief van den heer Man
ders te dezer zake te hebben ontvangen en dien brief in de
vergadering van de Commissie van Fabricage te hebben
voorgelezen. In zooverre is er dus op de houding van den heer
Manders in deze raadsvergadering niets aan te merken.
De directeur heeft getracht den dienst zonder de hulp
van een derden opzichter goed te laten functionneeren en twee
jaar lang is deze vacature onvervuld gebleven. De moeilijk
heden, welke zich daarbij voordeden, hebben hem echter
doen besluiten voor te stellen den derden opzichter wel te
benoemen. De noodige gelden waren reeds op de begrooting
uitgetrokken. ^.,1.,
Bij de reorganisatie is de stad verdeeld in een noordelijk
en een zuidelijk deel. Een opzichter is belast met de zorg
voor het zuidelijk deel. De nieuw aan te stellen opzichter zal
worden belast met de zorg voor het noordelijke stadsdeel en
den ontsmettingsdienst.
De derde opzichter is belast met de zorg voor alle werk
zaamheden te water, het handbaggerwerk, de diepwerken,
het machinale baggerwerk, alsmede met de contröle op het
onderhoud van gebouwen en materialen. Bij afwezigheid van
een der opzichters zooals thans wegens ziekte reeds geruimen
tijd het geval is, moet de geheele dienst aan de zorgen van den
directeur en een opzichter worden toevertrouwd.
De voorziening in de vacature van een derden opzichter is
dus absoluut noodzakelijk. Volgens den heer van Weizen
had de heer Pitlo no. 1 op de voordracht moeten staan; dat
is het inzicht van den heer van Weizen, maar dat was niet
het inzicht van de Commissie van Fabricage en ook niet van
het College. De Directeur heeft altijd gezocht naar iemand,
die een dergelijke betrekking reeds jaren heeft vervuld en
volkomen op de hoogte was met den loop van den dienst;
het lag dus in de lijn en het was vanzelfsprekend een dergelijk
iemand als no. 1 op de voordracht te plaatsen. Dat is practijk-
werk, dat men niet een-twee-drie kan leeren. De heer Ver
sterre is reeds 4 jaar lang bij den Beinigings- en Ontsmettings
dienst te Haarlem werkzaam, heeft dus practische ervaring,
juist wat men hier zoo broodnoodig heeft; hij was belast met
het centrale vervoer voor alle gemeentebedrijven en -diensten
en met het Marktwezen. Hij is dan ook in staat de leiding van
het personeel op zich te nemen. Hij moet op de hoogte zijn
van autotractie enz.; in den heer Versterre meent het College
den man gevonden te hebben, dien het noodig heeft. Spreker
kan dan ook niet anders dan den Baad van harte aanbevelen
no. 1 van de voordracht te benoemen.
Wordt benoemd tot opzichter bij den Gemeentelijken Bei
nigings- en Ontsmettingsdienst, in den rang van technisch-
ambtenaar 2e klasse, met 21 stemmen, de heer A. W. Pitlo
te Leiden; de heer F. W. Versterre verkreeg 13 stemmen.
De Voorzitter wenscht, alvorens den heer Pitlo benoemd
te verklaren, de aandacht van den Baad te vestigen op een
omissie, welke door het College is begaan. Het College heeft
eigenlijk alleen rekening gehouden met de benoeming van den