MAANDAG 4 JUNI 1934.
231
Verordening op het Verkeer te land,
(Voorzitter e.a.)
„tegenwoordige samenstelling van den Raad" als gebruikt
in tegenstelling met vroeger. In dien zin is dat „tegen
woordige" niet bedoeld; daarbij is niet zoozeer gedacht aan
de qualiteiten van vroegere Gemeenteraden, doch meer
bedoeld is, dat de tegenwoordige samenstelling van den
Raad zoodanig is, dat geenerlei waarborg bestaat dat men
op dit gebied ook allemaal deskundigen in den Raad heeft.
Ongetwijfeld telt de Raad deskundigen onder zijn leden;
spreker is den heeren Groeneveld en Wilbrink zeer dankbaar,
dat zij hun licht hebben doen schijnen over deze ingewikkelde
zaakzij hebben niet weinig bijgedragen aan het in het leven
roepen van een voorstel, dat spreker hier met genoegen
verdedigt; dat is te danken aan hun moeite, maar tal van
leden zijn helaas niet deskundig op dit gebied en die moeten
ook stemmen. Een zeer sprekend voorbeeld daarvan was de
invoering van het éénrichtingsverkeer op het Rapenburg,
die volgens spreker zeer wenschelijk was; tot sprekers ver
wondering werd het voorstel daartoe indertijd aangenomen
met één stem meerderheid. Was dat nu niet een besluit, dat
men dadelijk met beide handen moest aangrijpen en zou het
niet hoogst verkeerd zijn, daar nu nog verkeer in beide
richtingen toe te laten? De heer Groeneveld is daarvan nog
altijd niet overtuigddit doet spreker nog eenigszins twijfelen
aan zijn deskundigheid op dit gebied. Voor spreker is dit een
bewijs, dat die zaken in den Raad nu niet altijd zoo goed
beoordeeld kunnen worden. De bedoeling van de delegatie
aan het College is niet zoozeer, dat dit zooveel bekwamer is
in deze zaken, maar het College kan deze zaken veel vlugger
en eenvoudiger afdoen en behoeft niet telkens zooals tot nu toe
de verordening te wijzigen, zoodat ze zoo onleesbaar wordt,
dat de heer Groeneveld moet voorstellen, haar geheel op de
helling te halen, omdat niemand er meer wijs uit kan worden.
Het College kan dit zeer vlot doen en krijgt ook ongetwijfeld
wat meer ervaring in die zaken. Het wordt daarin bijgestaan
en voor een zeer groot deel ongetwijfeld ook beheerscht door
een commissie van deskundigen; in den Raad zijn altijd wel
eenige menschen te vinden, die van groote belangstelling en
kennis op dit gebied blijk gegeven hebben, die men gaarne
vereenigt in een kleine commissie ter voorlichting van het
College. In een stad zijn er altijd eenige menschen, die bij
zondere belangstelling daarvoor hebben en er veel van
wetendie tezamen in een commissie brengende, krijgt men
daar een groot archief van ervaring op het gebied van regeling
van het verkeer; die menschen moeten daarin doorkneed zijn
en precies de consequenties van de maatregelen overzien,
en moeten aan hun ervaring kunnen toetsen of de voor
gestelde maatregelen inderdaad met vrucht kunnen worden
ingevoerd. Daaraan hecht spreker zeer veel waarde; men is
op den goeden weg die zaak nu eenvoudig en goed te regelen.
Zonder ook maar eenigszins tekort te doen aan de bevoegd
heden of capaciteiten van den Raad hecht spreker meer aan
het oordeel van een speciaal daarvoor in het leven geroepen
commissie, die geregeld deze zaken behandelt en bekijkt,
dan aan het oordeel van een wisselende meerderheid in den
Raad. Dit is blijkens de ervaring een zaak, die door de
Raadsleden niet altijd op dezelfde wijze zou worden beslist.
Spreker geeft den heer van Eek toe, tot op zekere hoogte,
dat in Leiden ieder Raadslid den weg vrij goed kent, maar
dat wil niet zeggen, dat ieder Raadslid beoordeelen kan de
eischen, die ten aanzien van het verkeer door verschillende
wegen in de stad gesteld worden. Daarvoor is het inderdaad
noodig, dat men de toestanden meer van nabij en geregeld gade
slaat. De voorgestelde delegatie heeft niet alleen in de groote
steden van ons land plaats gehad, maar ook in plaatsen als
Delft. Nijmegen, Utrecht en Dordrecht en men bevindt zich
daarbij zeer wel.
Nu de deskundigen den heer van Weizen niet hebben
geholpen bij de oplossing van de moeilijkheden, die het
verkeer in Rotterdam oplevert, wil hij het probeeren met
een groep personen, die nog minder deskundig zijn. De
Commissie voor de Strafverordeningen kan zich niet op dat
standpunt plaatsen.
Spreker gelooft, dat er alle reden is om de thans voor
gestelde regeling te aanvaarden. In de samenstelling der
commissie voor het verkeer is ruimte genoeg gelaten voor
de opneming van Raadsleden. De Raad is bovendien voort
durend in de gelegenheid te interpelleeren over bepaalde
gevallen en over de tactiek in haar geheel, die door het
College naar aanleiding van de adviezen van de commissie
voor het verkeer zal worden gevolgd. Spreker beveelt den
Raad de aanneming van de voorgestelde regeling ten
sterkste aan.
De heer Coster vraagt, of hij uit het betoog van den Voor
zitter goed begrepen heeft, dat de Raadsleden, die na de
aanneming van dit voorstel bepaalde wenschen hebben, hun
Verordening op het Verkeer te land.
(Coster e.a.)
wenschen schriftelijk aan het College kunnen kenbaar maken.
De Voorzitter zegt, dat Raadsleden te allen tijde wenschen
aan het College kenbaar kunnen maken.
Indien het voorstel van het College ongewijzigd wordt
aangenomen, zullen Burgemeester en Wethouders, die daarbij
het advies zullen vragen van de commissie, welke belast
is geweest met het ontwerpen van de thans voorgestelde
verordeningen, zoo spoedig mogelijk de verschillende rege
lingen voor de straten treffen en publiceeren. Heeft men
bezwaren of wenscht men wijzigingen te zien aangebracht,
dan kan men in alle geval door middel van een interpellatie
die bezwaren en wenschen aan het College kenbaar
maken. Men moet dan echter afgewacht hebben, wat door
de commissie en Burgemeester en Wethouders te dien aan
zien is bepaald.
De heer Groeneveld kan uit het betoog van den Voorzitter
niets anders opmaken dan dat deze bedoeld heeft te zeggen,
dat in het praeadvies het woordje „tegenwoordige" (Raad)
niet is gebruikt in tegenstelling met „vroegere", maar wel
in tegenstelling met „toekomstige", De Voorzitter droomt
waarschijnlijk van een Raad, die niet is samengesteld uit
vertegenwoordigers van minderwaardige politieke partijen,
maar uit deskundigen. Dit zal een droom zijn en blijven,
want wel kan men zich een Raad denken, die samengesteld
is uit deskundigen op het gebied van het verkeer, maar het
zal onmogelijk zijn een Raad samen te stellen uit personen,
die deskundig zijn op elk gebied, dat het gemeentebestuur
heeft te beheeren en te beheerschen. In elk geval zou de Raad
veel meer dan 35 leden moeten tellen.
Indien de Raad niet deskundig is, doordat hij wordt samen
gesteld uit personen van verschillende politieke richtingen,
geldt hetzelfde bezwaar dan niet voor het College, dat volgens
den Voorzitter wel tot oordeelen bevoegd zou zijn? Het is
bij het tegenwoordige stelsel niet anders mogelijk dan dat
de Raad een College kiest, waarvan de samenstelling een af
spiegeling is van de politieke samenstelling van den Raad.
In het geheel staat niet vast, dat het College in deskundigheid
boven den Raad staat.
Over de Commissie behoeft spreker niet verder te spreken
iedereen erkent, dat een adviescommissie voor verkeerszaken
nuttig en noodig is; evenals bij andere zaken; daartegen
verzet zich niemand.
Inzake de overdracht van bevoegdheid van den Raad
aan het College, schaart de heer Beekenkamp zich aan de
zijde van de Commissie voor de Strafverordeningen, om de
democratie te beschermen. Een eigenaardige manier om de
democratie te beschermen. Democratie is volksregeering
en om die te beschermen, moet men hoe langer hoe meer naar
de dictatuur schuiven. Hoe men aldus de medezeggenschap
van de geheele bevolking bevorderen kan, is spreker een
raadsel. Er valt natuurlijk altijd wat voor te zeggen om over
bepaalde zaken bij voorkeur deskundigen te doen oordeelen;
in dat opzicht zouden verschillende raadsfracties zich kunnen
spiegelen aan de sociaal-democratische, die voor allerlei onder -
deelen bepaalde leden heeft aangewezen, die van die onder
deden meer speciaal studie maken en op den duur min of
meer deskundig worden, zulks in tegenstelling met andere
fracties. Bij de sociaal-democratische fractie komt het nooit
voor dat alle leden over een bepaalde zaak spreken, terwijl
b.v. bij het stadhuisvraagstuk de geheele fractie van den heer
Beekenkamp haar oordeel meende te moeten geven, welk
verkeerd voorbeeld door de katholieke fractie trouw is na
gevolgd, en dan nog wel om het advies van de deskundigen
te bestrijden. Spreker geeft den heer Beekenkamp in over
weging, dit systeem ook bij zijn fractie in te voeren; dat zou
de discussie kunnen beperken.
De heer Wilbrink vindt het ook wel goed, dat het College
het recht van beslissing krijgt. De practijk heeft echter be
wezen, dat hij er nooit zoo over gedacht heeft, want hij heeft
wanneer hier verkeerszaken aan de orde waren, daarover
strijk en zet het woord gevraagd; hij is ook vaak tegen het
College en het advies van de deskundigen ingegaan. Wanneer
de heer Wilbrink daarover het woord vroeg, heeft hij dat toch
kunnen doen met kennis van zaken, zelfs in de gevallen,
waarin spreker het niet met den heer Wilbrink eens was.
De heer Wilbrink heeft in den Raad dikwijls over verkeers
problemen zeer verstandige opmerkingen gemaakt en ver
standige Voorstellen ingediend. Spreker ontkent, dat het vast
staat, dat een Wethouder het beter weet dan de heer Wilbrink,
hetgeen de practijk ook nooit heeft bewezen.
Spreker moet toegeven, dat de tegenwoordige Rijveror
dening, die van 1912 dateert, op den duur door de aangebrach
te wijzigingen eenigszins onleesbaar is geworden. Hetzelfde
geval zou zich echter voordoen, wanneer de wijzigingen niet