MAANDAG
4 JUNI 1934.
229
Verordening op het Verkeer te land.
(Groenevcld e.a.)
toestanden. Wanneer is hier dan een Eaad geweest, die
met meer bevoegdheid kon oordeelen over het verkeer dan
de tegenwoordige? Niet in 1866; toen was er alleen verkeer
met kruiwagens. Spreker is van een andere meening; de
tegenwoordige Raad, door de practijk daartoe gedwongen,
heeft wel wat meer verstand van verkeersquaesties dan
een vroegere Raad er ooit van heeft kunnen hebben. Spreker
is vóór instelling van een verkeerscommissiezooals de
Raad op velerlei terrein zich laat voorlichten door commissies,
is het ook van groote beteekenis, dat er eveneens een commissie
is, die zich speciaal toelegt op het maken van studies van
verkeersproblemen en den Raad daarover adviseert. De
uiteindelijke beslissing wil spreker echter stellig aan den
Raad houden; daartoe is deze in het algemeen wel bevoegd.
Wanneer inderdaad de Raad niet in staat zou zijn verkeers
quaesties te beoordeelen, in welke zaken zou hij dan wel
bevoegd zijn?
De Raad moet b.v. oordeelen over wegen, bruggen, plant
soenen, onderwijs, volksgezondheid, volkshuisvesting, de
Lichtfabrieken, de aanschaffing van een turbo-generator en
nog honderden zaken meer, zonder dat een beteekenend
aantal van de leden ten aanzien van een onderdeel des
kundig is.
De Raad oordeelt er over en, naar spreker meent, met
bevredigende resultaten. Natuurlijk kan de Raad daarbij
de voorlichting van deskundigen niet missen. Het advies
van de deskundigen legt zeer veel gewicht in de schaal
en met dat advies wordt steeds rekening gehouden. Ten
slotte houdt de Raad echter de beslissing aan zich.
Alle Raadsleden hebben dagelijks met het verkeer te
maken; zij hebben allen, de een meer dan de ander, daar
omtrent wel eenig inzicht en kunnen daarover ook nog wel
een verstandig oordeel hebben, hetgeen bij de behandeling
van verkeerszaken in den Raad herhaaldelijk is gebleken.
De Commissie voor de Strafverordeningen zegt in haar
toelichting, dat de tegenwoordige Raad tot het oordeelen
over deze zaken onbekwaam is, maar het middel, dat zij
aangeeft om aan de onbekwaamheid van den Raad te ont
komen, kan ook niet veel baten.
De Commissie stelt voor een Verkeerscommissie in te
stellen, die advies zal uitbrengen aan het College, dat daarna
beslist.
Het staat voor spreker absoluut niet vast, dat de vijf
leden van het College altijd meer zullen weten da-n de vijf en
dertig leden van den Raad' en spreker kan met evenveel
recht zeggen, dat wanneer de laatsten het niet weten, het
College het evenmin weet.
Hoofdzakelijk om deze redenen wil spreker zich niet ver
eenigen met het voorstel ten aanzien van de delegatie. Hij
wenscht deze zaak aan den Raad te houden, die wel bekwaam
genoeg is om op dit terrein zich een oordeel te vormen.
De heer van Eek behoort tot de minderheid van de Com
missie voor de Strafverordeningen, die bezwaar heeft tegen de
voorgestelde delegatie. Deze Commissie zal met de delegatie
een sneller loopen van de parlementaire machine willen
verkrijgen. Men is blijkbaar bevreesd, dat indien de Raad
over al dergelijke kleine voorstellen te oordeelen krijgt,
de zaken daardoor zullen worden opgehouden.
Die vrees wordt ten onrechte gekoesterd. De Raad was
zoo verstandig, hij is het en zal het ook wel blijven, om
wanneer Burgemeester en Wethouders, na voorlichting van
een deskundige commissie te hebben ontvangen, voorstellen
doen, in het algemeen met die voorstellen mede te gaan,
maar dat beteekent nog niet, dat de Raad nu moet volgen
het voorstel van de Commissie voor de Strafverordeningen
- en zich zelf moet onbevoegd verklaren. Spreker begrijpt, dat
die delegatie heeft plaats gehad in de grootste gemeenten,
Amsterdam en Rotterdam; daar zijn waarschijnlijk heel
wat straten, waar een Raadslid nog nooit is geweest, waar
omtrent zij de noodzakelijkheid van éénrichtingsverkeer dus
niet kunnen beoordeelen, maar zoo groot is Leiden nog
niet. De practijk heeft bewezen, dat wanneer hier een voor
stel ter sprake komt, verschillende Raadsleden daarover
een oordeel hebben en met kennis van zaken kunnen mee
spreken. Wanneer het voorstel der commissie wordt aan
genomen, zal men dergelijke zaken alleen door een inter
pellatie ter sprake kunnen brengen; men weet hoe stroef
dat werkt en hoe dat ook de behandeling hier zal ophouden.
Het is veel handiger dit aan den Raad ter beslissing te laten;
in de meeste gevallen, met deskundige voorlichting, zal
het zoo gebeuren als wordt voorgesteld en spreekt niemand
er over. Waar dus verschillende Raadsleden terzake des
kundig zijn en daarover kunnen oordeelen, is spreker er
geen voorstander van, dat de Raad zijn eigen bevoegdheid
inkrimpt. Indien men door het behoud hiervan den loop
Verordening op het Verkeer te land.
(van Eek e.a.)
van de parlementaire machine stroever maakt, dan zou
spreker als voorstander van het parlementaire stelsel voor
wijziging zijn, maar in de meeste gevallen zullen alleen de
bevoegde Raadsleden daarover spreken. Wordt Leiden nog
eens zoo groot, dat men het niet meer kan overzien, dan zal
spreker er zich niet tegen verzetten, maar zooals het nu is,
acht spreker het beter, dat de Raad zijn bevoegdheid niet
inkrimpt en dat de bestaande toestand gehandhaafd blijft.
De heer Wilmer is bijzonder ingenomen met het voorstel
van het College; het is sprekers vaste overtuiging, dat de
Raad meer den weg moet opgaan om bevoegdheden, die hem
rechtens toekomen, aan anderen te delegeeren; dit werkt
een vlugge afdoening van zaken ten zeerste in de hand;
anders wordt de parlementaire democratie topzwaar en zou
zij zich zelf vermoorden, hetgeen spreker evenzeer zou be
treuren als de heer van Eek. Anders zouden er allerlei onder
werpen, iederen dag meer, in den Raad komen en zou het
einde niet te zien zijn; de ernst van de behandeling hier zou
daaronder zeker lijden.
Spreker is het met den heer van Eek eens, dat de Raad
in den regel de voorstellen aanvaardt, die het College met
betrekking tot het verkeer doet. Uit het feit, dat de Raad
een voorstel aanvaardt, mag echter niet geconcludeerd worden,
dat er geen discussie over plaats heeft, want zooeven nam
de Raad een voorstel zonder hoofdelijke stemming aan,
nadat het gedurende anderhalf uur was besproken. Ook
bij de behandeling van voorstellen betreffende het verkeer
zullen verschillende raadsleden zich gedrongen gevoelen
het woord te voeren.
Juist omdat spreker het met den heer van Eek eens is,
dat het parlementaire stelsel en de gezonde democratie
moeten behouden blijven, is hij er van overtuigd, dat de
Raad goed doet met niet alle mogelijke beslissingen aan
zich te houden, maar bevoegdheden, die hij uiteraard heeft,
te delegeeren.
Bij de behandeling van deze materie heeft de Raad een
buitengewoon geschikte gelegenheid om de bevoegdheden,
die hij op dit punt heeft, aan een beperkt college te delegeeren.
De heer Vos betuigt het College zijn dank voor de tijdige
toezending van het voorstel, waardoor het mogelijk was het
rustig te bestudeeren.
Die studie is niet zeer gemakkelijk geweest, doordat het
ingekomen stuk daarvoor niet bijzonder gunstig was inge
richt. Wanneer men n.l. bij het bestudeeren van de artikelen
van de verordening op het verkeer te land de daarbij be-
hoorende toelichting wil nalezen, is men verplicht bij elk
artikel in de stukken te bladeren. Het zou spreker aangenaam
zijn, indien het College zou willen overwegen, in den vervolge
de toelichting van een artikel onmiddellijk daarvoor of
onmiddellijk daarna te plaatsen.
Toen de Voorzitter in de voorlaatste vergadering den
leden een week den tijd had gegeven voor het indienen van
amendementen, heeft spreker zijn dankbaarheid daarvoor
getoond door onmiddellijk te beginnen met zijn studie, die
zwaar was. Het begon al bij art. 1.
Ieder wordt geacht de wetten en verordeningen te kennen",
maar het is een heel ding, art. 1 van deze verordening van
buiten te leeren en te onthouden, hetgeen spreker niet
behoefde te doen, omdat de verordening nog niet was vast
gesteld. Hij zette zijn studie voort, maar hoe verder hij
daarmede kwam, hoe meer zijn verbazing steeg en na het
laatste artikel (art. 95) te hebben bestudeerd, kon hij de
verleiding niet weerstaan het aantal plaatsen te tellen,
waarop in deze verordening staat „het is verboden". Het
aantal was 66; het is in het ingekomen stuk no. 103 terug
gebracht tot 64. Bovendien staat in de verordening 22 maal
„hij is (zij zijn) verplicht". Slechts in twee artikelen vindt
men de uitdrukking „het is geoorloofd". Nu is het toch
duidelijk, zelfs voor den meest eenvoudigen burger, dat deze
verordening, eenmaal vastgesteld, gedoemd is om te worden
overtreden, dagelijks, en vele malen en spreker heeft gemeend
de vraag, of hij er toe mocht medewerken in Leiden dagelijks
burger en buitenman in gevaar te brengen er in te rijden
of te wandelen, ontkennend te moeten beantwoorden.
Spreker hoopt, dat ook de Raad stedeling en vreemdeling
voor dat onheil zal trachten te bewaren.
De heer Beekenkamp heeft ernstige bezwaren tegen de
denkbeelden van de heeren Groeneveld en van Eek inzake
de delegatie. Iedereen, behalve die beide heeren, is het erover
eens, dat het hier een uitermate ingewikkelde regeling geldt,
waarbij voorlichting van inderdaad deskundigen zeer wensche-
lijk en aanbevelenswaardig is. De heer van Eek zegt nu, dat
hij ook niet tegen deskundige voorlichting is; zijn bezwaar