MAANDAG 4 JUNI 1934. 225 Verplaatsing veemarkt. (Verweij e.a.) adviezen. Het plan is dus zonder cantine niet af en spreker beveelt zijn amendement met alle klem aan. De heer Coster vraagt of het de bedoeling is, het vrij komende terrein aan Steenstraat en Beestenmarkt officieel aan te wijzen als het centrum, waar alle autobussen tezamen komen, zoodat men den vreemdelingen kan zeggen, waar de autobussen te vinden zijn. De Voorzitter zegt dat dit niet wil zeggen, dat alle auto bussen daar geplaatst worden. De heer Coster: Maar de bussen, die nu door de stad ver deeld zijn, toch wel! Spreker heeft dan niet op het oog de bussen op het Stationsplein. De Voorzitter: De meeste wel, maar er kunnen er toch zijn, die daar niet geplaatst zullen worden. De heer Coster zegt dat het, wanneer dit voorstel aan genomen en de veemarkt daar geheel weggenomen wordt, wenschelijk is het geheele stuk Steenstraat te noemen, aangezien de nummering van de Steenstraat doorloopt op nu nog te noemen Nieuwe Beestenmarkt. In het groote veemarktplan was opgenomen de bouw van een cantine, omdat dat terrein geheel geïsoleerd was; in dit gewijzigde plan is echter een cantine niet noodig. Er zijn daar 10 café's, waarvan er maar één vergunning heeft; 3 daarvan zijn gesloten en de andere hebben geen goed bestaan. Spreker begrijpt niet, dat de S.D.A.P., die altijd zegt voor den kleinen middenstand op te komen, den zaken, die nog bestaansgelegenheid hebben, die door de Overheid wil doen ontnemen. De heer Verweij beroept zich op den Directeur van den Markt- en Havendienst, die volgens hem deskundig is. Theoretisch deskundig dan altijd. De Directeur van den Markt- en Havendienst heeft Donderdagmiddag gedacht, dat hij den caféhouders met den bouw van de cantine een pleizier zou doen. Hoe kan iemand, wien men een kwart van zijn boterham ontneemt, dit prettig vinden? Op welk bedrag is de waarde van den grond van de N.V. de Leidsche Broodfabriek getaxeerd en heeft deze N.V. het recht, den grond te bebouwen? Bij de beantwoording van de laatste vraag dient men rekening te houden met het besluit, dat de Baad in zijn vergadering van 3 Maart 1866 naar aanleiding van een adres van D. Hartevelt c.s., Com missarissen der N.V. de Leidsche Broodfabriek, heeft ge nomen, welk besluit de voorwaarden bevat, waaronder een gedeelte gemeentegrond aan den Vestwal tusschen de Mare en den korenmolen De Valk in eigendom aan genoemde N.V. is afgestaan en welk besluit door spreker wordt voor gelezen. Indertijd zijn Burgemeester en Wethouders, toen zij in de oprichting van een broodfabriek de vestiging van een nieuwe industrie zagen, zoo coulant geweest, den grond in eigendom af te staan tegen den prijs van 1.per vierkante el en als tegenprestatie wil de N.V. de Leidsche Broodfabriek den grond nu aan de gemeente verkoopen tegen den prijs van 10,50 per M2. Op zich zelf is die prijs reeds te hoog, maar in de indertijd aan de N.V. gestelde voorwaarden is bepaald, dat 800 vierkante ellen mochten worden bebouwd en het overige gedeelte tuingrond zou zijn, zoodat de grond als tuingrond zou moeten verkocht worden. De heer Splinter merkt op, dat wel een fabriek gebouwd kon worden, maar dat het niet als voorwaarde gesteld is. De heer Bergers zegt, dat destijds de grond voor de nieuwe veemarkt is aangekocht onder den drang van de Veewet, welke verbood, dat binnen de bebouwde kom van de stad een veemarkt werd gehouden. Men moest de veemarkt aan den rand van de gemeente aanleggen. Op het oogenblik schijnt dit voorschrift niet meer te gelden, althans de oude veemarkt mag in gewijzigden vorm blijven bestaan. De opmerking van den heer van Eek, dat spreker zijn bezwaren tegen de verplaatsing van de veemarkt te laat heeft medegedeeld, is dus niet juist. Wat de cantine betreft, de heer Verweij heeft er als deskundige bij gehaald den Directeur van den Markt- en Havendienst. Spreker kan zich voorstellen, dat deze wel eens gezien heeft hoe het gaat, maar of deze direct deskundig is, moet spreker betwijfelen. De koeien worden per stuk verkocht, maar in de cantine wordt het vee niet ver handeld er wordt geen koe de cantine ingedragenze blijven op hun plaats staan. Van het verst ver wij derde eind van de markt komen die verlofszaken op een afstand van 150 M. a 200 M. te liggen; dat is toch niet zoo'n verschrikkelijk eind. Bovendien neemt die cantine een stuk terrein weg, dat zeer Verplaatsing veemarkt. (Bergers e.a.) goed gebruikt kan worden. Ook zal de cantine gebruikt worden als speelterrein voor de jeugd, wanneer er geen markt is; altijd is dus toezicht noodig; anders is spreker bevreesd, dat er van die cantine niet veel overblijft. Daarbij komt, dat op het oogenblik men over de geheele wereld, althans in Holland, bezig is aan de O. S. B. (Ordening, Saneering, Bescherming). De S. D. A. P. echter zegt: hoe meer zaken hoe beterlaten ze elkaar maar opeten. In tegen stelling met den heer Coster gelooft spreker echter, dat enkele café's wel een goed bestaan hebben. Spreker vindt echter een cantine overbodig en ziet de noodzakelijkheid daarvan in het geheel niet. Ten overvloede heeft spreker het nog ge vraagd aan verschillende slagers en kooplieden, maar die achten een cantine overbodig. Er komt bovendien nog onder houd bij en spreker betwijfelt of de kosten van die cantine wel gedekt zullen worden. Waarom moeten de menschen, die daar hun zaken hebben, gedupeerd worden? Verschillende marktbezoekers zijn gewend aan hun eigen verlofszaak en komen daar geregeld, waar hun marktjas hangt en hun stok; die gaan toch niet naar de cantine, maar gaan waar zij gewend waren te komen. In die cantine zou dus tevens een bergplaats moeten zijn voor die benoodigdheden. Bij hun komst op Donderdagavond zijn de veekoopers netjes gekleed, des Vrijdags loopen zij overdag in hun kielen en op klompen, en na afloop van de markt geven ze hun klompen enz. weer af en gaan huiswaarts. Spreker acht het bouwen van een cantine overbodig. De heer van der Beijden juicht het prae-advies toe. Het College toont daarin een open oog te hebben voor de belangen van den kleinen middenstand, die op het oogenblik geen voordeeligen tijd doormaakt. Aangezien er vele hotels zijn, waar verscheidene marktbezoekers een vast tehuis hebben, juicht spreker het toe, dat de bouw van de cantine zoo lang mogelijk wordt tegengehouden, waardoor de nijvere midden stand in staat zal zijn, een karige boterham te verdienen. De heer Groeneveld heeft er bezwaar tegen, dat over den Eijnsburgersingel een tijdelijke brug gebouwd wordt, al zal men daarmede voor het oogenblik de goedkoopste oplossing verkrijgen. Zoowel volgens het oude als volgens het nieuwe uitbreidingsplan is de bouw van een brug daar noodig. Een noodbrug zal zeer goed geconstrueerd moeten zijn en althans voldoende draagvermogen moeten bezitten voor het normale verkeer, zoodat voor geen enkel voertuig het verkeer over de brug verboden behoeft te worden. Een dergelijke brug zal dus niet goedkoop zijn. Het „tijdelijke" van de voorgestelde brug zal wel hierin bestaan, dat de brug binnen eenige jaren versleten is en door een andere vervangen moet worden, maar waarschijnlijk ook hierin, dat aan het uiterlijk van de brug zeer weinig zorg wordt besteed. Het stadsschoon, waarvoor men op deze plaats zeer terecht bezorgd is, zal door een tijdelijke brug bedorven worden. Spreker stelt op grond van het een en ander voor, in de toelichting van het voorstel sub 6°. het woord „tijdelijke" te schrappen. Het is niet noodig het woord „tijdelijke" door een ander woord, b.v. „blijvende" te vervangen, aangezien het vanzelf spreekt, dat het dan een normale brug zal zijn, die ook in de verre toekomst nog kan dienst doen, wanneer de Baad besluit, dat er een brug gebouwd zal worden. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement van den heer Groeneveld, luidende: „Ondergeteekende stelt voor uit 6°. het woord „tijdelijke" te schrappen." Dit amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. Den heer Goslinga doet het genoegen, dat het plan zelf weinig of geen bestrijding in den Baad heeft gevonden; het behelst ook een aanzienlijke verbetering, die de markt zeer ten goede zal komen. De heer van Eek uitte de vrees, dat de veemarkt te klein zou worden hier. Spreker verzekert hem, dat bij uitvoering van dit plan de markt voor afzienbaren tijd voldoende zal zijndoor het afbreken van de huizen aan de Lammermarkt, door den aankoop van den tuin van de Leidsche Broodfabriek en door afgraving van het noord-oostelijk deel van de terp van den molen De Valk krijgt men een behoorlijk terrein, dat geruimen tijd behoorlijk in de behoefte zal voorzien. Men kan de markt vrijwel afsluiten van het groote verkeer en de onhoudbare toestanden, vooral op Vrijdag, aan de Steenstraat zullen een einde nemen. De heer Coster nu maakt bezwaar tegen den prijs, waar-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 11