224
MAANDAG 4 JUNI 1934.
Verplaatsing veemarkt.
(Goslinga e.a.)
voorstel van de S.D.A.P., waarin het groote veemarktplan
voorkomt, heeft in deze den heer van Bek eenige parten ge
speeld; zijn practische en nuchtere kijk op de zaken is hier
even zoek.
De heer van Eek zegt, dat aan dit vraagstuk twee kanten
zitten, allereerst de vraag of het gewenscht is in dezen tijd
buitengewoon groote werken te ondernemen en in de tweede
plaats, zoo ja, of het dan gewenscht is onder die werken in
zonderheid op te nemen het maken van een nieuwe veemarkt.
Spreker acht het juist in dezen tijd noodzakelijk, groote zij
het ook dure werken te ondernemen. Volgens den heer Gos
linga is het financieel onmogelijk, maar wanneer men eenige
jaren geleden eens gevraagd had: zou het mogelijk zijn zoo
vele jaren achtereen geld uit te geven alleen voor het steunen
van werkloozen, alleen voor het verschaffen van onderhoud,
zonder tegen-prestatie, dan zou men gezegd hebbendat is
onmogelijk te betalen, dat is economisch een groote dwaasheid
dat heeft moreel groote bezwarendat kunnen wij nooit aan
vaarden. Toch gebeurt het; het moet en het gebeurt. En dan
is het toch beter om geld uit te geven, waarvoor de menschen
nuttig werk verrichten dan om eeuwig dezen toestand te
handhaven.
Die kan niet gehandhaafd worden.
Wie niet wil, dat de menscliheid ten slotte geestelijk in
belangrijke mate daalt, zal noodzakelijk tot de overtuiging
moeten komen, dat men groote werken moet ondernemen
en de lasten daarvan moet dragen. Men maakt spreker niet
wijs, dat een rijk land als Nederland die lasten niet zou kunnen
dragen. Men kan er eenvoudig niet aan ontkomen, tenzij
men zegt: na ons de zondvloed.
Het bezwaar tegen de voorgestelde, oplossing is, dat zij slechts
voorloopig is. Burgemeester en Wethouders geven zelf toe,
dat een gedeelte van de veemarkt later zal moeten verdwijnen
en daarom kan dit geen oplossing voor Leiden zijn. Al moge
een vergrooting van de veemarkt niet onmiddellijk een ver
grooting van de inkomsten ten gevolge hebben, Leiden zal het
niet kunnen verdragen, dat het ten slotte een veemarkt ver
krijgt, die niet in de behoefte kan voorzien en het zal niet
rustig kunnen aanzien, dat een belangrijke bron van inkom
sten voor de gemeente en haar ingezetenen wordt verstopt.
De Wethouder van Financiën is geschrokken van de ont
zaglijke kosten van het groote plan. Indien het College tot de
conclusie komt, dat een goedkoopere oplossing mogelijk is,
zullen spreker en de zijnen zich niet tegen die oplossing ver
zetten. Is het echter gewenscht nu een voorloopige oplossing
te aanvaarden, waardoor het op den duur onmogelijk zal
zijn, een behoorlijke veemarkt te maken?
De heer Bergers, die medegewerkt heeft aan het besluit
om de gronden voor de nieuwe veemarkt te koopen, komt
nu wel wat laat met de opmerking, dat het beter is, de markt
op de tegenwoordige plaats te houden, omdat de boeren een
hekel aan de verplaatsing hebben.
Men kan er toch niet toe mede werken, dat de gemeente
zal blijven zitten met al die terreinen, waarvan de aankoop
niet voordeelig is geweest.
Spreker zou er iets voor gevoelen, wanneer het College
het groote plan tot kleinere verhoudingen zou willen terug
brengen. Voor aanneming van het thans gedane voorstel
zou iets te zeggen zijn, wanneer men kon verklaren: wij
hebben voor de uitvoering, die onmiddellijk kan plaats hebben,
de toestemming van den Minister, terwijl het groote plan
voor de nieuwe veemarkt nog niet geheel in kannen en kruiken
is. ITet is echter een voorloopige oplossing, waarbij een gedeelte
later vernietigd zal moeten worden.
Wanneer men zegt: het is voor Leiden onmogelijk meer
te doen, zal spreker zich er bij moeten neerleggen, maar spre
ker bestrijdt juist, dat men dit zeggen kan. Het is uit een
economisch oogpunt veel meer te veroordeelen een bedrag
economisch doelloos tot steun uit te geven dan eenige malen
dit bedrag te besteden voor nuttig werk, waarbij men de
arbeiders steeds werkzaam doet zijn. Spreker heeft met waar-
deering vernomen, dat het College reeds werkzaam is geweest
om ook Leiden te doen profiteeren van de 60-millioen, die
voor werkverruiming beschikbaar zullen worden gesteld door
de Begeering; immers, op gronden van billijkheid zal voor
dit plan toch ook steun van de Begeering gevraagd kunnen
worden. Economisch berust het op nog veel sterker grondslag
dan de aanleg van straten of de bouw van woningendit plan
dient om de bronnen van inkomsten, waarvan de gemeente
moet leven, zoo goed mogelijk te doen vloeien. Als Leiden
achter raakt op het gebied van zijn markt, zal dit nadeelig
werken op den bloei van de markt; met den bloei daarvan
is voor een deel weer het bestaan van de ingezetenen verbonden.
Voor het voorstel van het College zijn dus wel gronden aan te
voeren, maar spreker betreurt, dat daarmede de mogelijkheid
Verplaatsing veemarkt.
(van Eek e.a.)
om binnenkort een goede nieuwe veemarkt aan te leggen,welk
plan aan veel meer handen werk zal geven dan dit plan, wordt
afgesneden. Spreker handhaaft dus zijn voorstel.
De heer Mandors gevoelt zeer veel voor het door den heer
van Eek gesprokene, maar betwijfelt daarom of diens voorstel
nu wel juist het goede is. Spreker is het met den heer van
Eek eens, dat dit een bijzonder goed object zou zijn om velen
arbeid te geven; in geen enkel object zou zooveel arbeid
kunnen zitten als in dit, terwijl er verder zeer weinig bij
komstig werk is. Spreker betwijfelt echter, of dit plan, zooals
de heer van Eek meent, onmiddellijk uitvoerbaar is. Het
plan mag klaar zijn, maar het is nog de vraag, of het onge
wijzigd kan blijven; de te stellen eischen zullen in deze 5
jaar wel zeer veel gewijzigd zijn, o.a. ten aanzien van het
verkeer; er was daar een geweldige haven ontworpen voor
den aanvoer per schuit; die aanvoer van vee te water heeft
echter op het oogenblik niet meer zooveel plaats, zoodat
zeer groote wijzigingen in dit plan gebracht zouden moeten
worden. Daartegenover staat echter, en dat ziet de Wet
houder niet geheel juist in, dat aan uitvoering van dit plan
toch ook wel degelijk financieele en economische voordeelen
verbonden zijn. Spreker bedoelt daarmede niet, dat al het
geld, dat er in gestoken werd direct zou terugkomen, maar
men krijgt dan ook de gelegenheid om fabrieksterreinen te
maken. Wanneer men het eene doet, behoeft daarom het
andere nog niet nagelaten te worden. Aan het voorstel van
het College moet uitvoering gegeven worden en dan moet
rustig onder oogen gezien, of niet met het andere plan, zij
het dan in gewijzigden vorm, doorgegaan moet worden.
Volgens den heer Schüller wordt er niets gedaan, maar hij
moet dan eens de tentoonstelling „Leiden 50 jaar geleden"
in De Lakenhal gaan ziendan zal hij zien wat er allemaal
gebeurt. Dat moet men niet per jaar afmeten, maar men
moet zien, wat er in een grooter tijdvak, zooals in die 50
jaar is gebeurd.
De heer Schüller zegt, dat de Wethouder en de heer Manders
de interrupties, die hij zooeven plaatste, zeer verkeerd hebben
uitgelegd.
Spreker bedoelde te zeggen, dat in Leiden minder wordt
gedaan dan wenschelijk is, omdat nog steeds 3000 werk
loozen zijn ingeschreven en de werkloosheid in Leiden eerder
stijgt dan daalt.
De motie van orde van den heer van Eek wordt verworpen
met 21 tegen 10 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Coster, Wilbrink, Tobé, van Es,
Eikerbout, Vos, van Eecke, Manders, Lombert, van Tol,
van Bosmalen. van der Beijden, Beekenkamp, Wilmer, de
Beede, Bergers, Meijnen, Tepe, Goslinga, Bomijn en Splinter.
Vóór stemmen: de heeren van Eek, Kuipers, mevrouw
Braggaarde Does, de heeren Vallentgoed, Schüller, mevrouw
de Clerde Bruijn, de heeren Koole, Groeneveld, van Weizen
en Verweij.
De heer Verweij zegt, dat in de plannen en teekeningen,
welke door den dienst van Gemeentewerken in overleg met
den Directeur van den Markt- en Havendienst zijn gemaakt,
een cantine is opgenomen.
De vraag, of de bouw van deze cantine noodzakelijk is,
kan volgens spireker alleen beantwoord worden door hen,
die van deze zaken verstand hebben en weten, welke eischen
men voor het goed functionneeren van een markt moet
stellen. Men kan uit de teekeningen opmaken, dat de ge
noemde Directeur een groot voorstander is van dezen bouw,
waarover de teekeningen gezwegen zouden hebben, indien
hij niet noodzakelijk was.
Deze plannen zijn niet af, wanneer de cantine niet wordt
gebouwd. Zij dient niet uitsluitend om de boeren, die de
markt bezoeken, te voorzien van hetgeen men in café's en
melksalons pleegt te koopen, maar ook om den marktbezoekers
gelegenheid te geven daar hun handel te drijven, dus niet
in de eerste plaats om daar wat te drinken, maar om kooper
en verkooper op gemakkelijke wijze tot overeenstemming te
doen komen; op die markt is noodzakelijk een gelegenheid
om op een behoorlijke en rustige manier te betalen; dat kan
niet op de markt zelf; daarvoor dient die cantine. Spreker
vindt voor dat standpunt steun bij hen, die daarover oor-
deelen kunnen. Het College zelf geeft in zijn voorstel al min
of meer bedektelijk toe, dat het mogelijk is, dat in de toekomst
de practijk zelf zal uitwijzen, dat de bouw van een cantine
noodzakelijk is. Spreker gaat verder en zegt: de bouw van
een cantine is noodzakelijk op grond van de deskundige