113 maar in de vaste overtuiging, dat vroeg of laat de bedoelde grond toch beschikbaar gesteld zou worden voor de Ver- eeniging dat de Vereeniging bij de twee laatste gelegenheden, dat voorschotten werden verstrekt voor arbeiders-woningbouw, slechts resp. 27 en 20 woningen heeft toegewezen gekregen; weshalve zij Uwen Eaad eerbiedig verzoeken, de bouw grond, hierboven genoemd, te bestemmen voor de Woning- bouwvereeniging „Eensgezindheid" en deze in staat te stellen, hetzij met Eijks- of Gemeentelijk voorschot of onder garantie van de Gemeente, op den bedoelden grond 40 eengezins woningen te bouwen, benevens de aanleg van een bescheiden plantsoen. Hetwelk doende enz. met eerbiedige hoogachting Voor de W.B.V. „Eensgezindheid", De voorzitter, Wassenaar De secretaris, A. J. Schoneveld. Beleefd verwijzen wij nog naar bijgaande toelichting. N°. 136. Leiden, 8 Juni 1934. In Uwe Vergadering van 4 Juni j.l„ werd om praeadvies in onze handen gesteld het hieronder afgedrukte amendement van den heer Wilbrink op art. 24 van de ontwerp-algemeene bedrijfsverordening. Ons College kan zich, evenals Commissarissen der Stede lijke Fabrieken van Gas en Electriciteit, bij nadere over weging wel vereenigen met de in het voorstel van den heer Wilbrink tot uitdrukking komende gedachte, dat: a. de verdeeling van den dienst tusschen de twee adjunct directeuren niet geheel aan den directeur zal zijn over gelaten, doch dat hun taak in hoofdzaak in de instructie zal worden geregeld; b. de oudste adjunct-directeur in dienstjaren, als zoodanig een jaarlijksche toelage geniet van 500. Intusschen geven wij aan de hieronder opgenomen wijziging van art. 24 der concept-verordening de voorkeur boven de door den heer Wilbrink en door Commissarissen voor gestelde redacties. Wij achten het toch gewenscht, dat duide lijk en boven allen twijfel blijft uitgesproken, dat de centrale leiding bij den directeur berust. Wat voorts de door Com missarissen ontworpen bepaling betreft, achten wij het juister, dat het toekennen van een toelage aan den oudsten adjunct-directeur in de algemeene salarisverordening wordt geregeld. Met aanvulling van ons voorstel, opgenomen in Ingekomen Stukken No. 104 van dit jaar, geven wij Uwe Vergadering mitsdien in overweging: a. artikel 24 van de ontwerp-verordening op het beheer van de bedrijven der gemeente Leiden als volgt te lezen: Art. 24. Overeenkomstig het bepaalde bij de artikelen 6 en 15 is met de dagelijksche leiding van de Fabrieken belast een directeur, aan wien het geheele personeel ondergeschikt is en aan wien de regeling van alle werkzaamheden is opge dragen, met inachtneming van de bepalingen, vervat in de verschillende door den Gemeenteraad of door Burgemeester en Wethouders vastgestelde instruction. Aan den directeur zijn toegevoegd twee adjunct-direc teuren, die den directeur op de in hun instructie te bepalen wijze behulpzaam zijn bij de regeling en de uitvoering van den geheelen dienst der in art. 23 bedoelde afdeelingen a, b en c. De oudste adjunct-directeur in dienstjaren als zoodanig vervangt den directeur bij afwezigheid, ongesteldheid of ontstentenis. De onmiddellijke leiding van de afdeeling d berust bij den in art. 7, 1ste lid bedoelden boekhouder, met den titel van administrateur. b. bij vaststelling van de bovengenoemde bepaling der algemeene bedrijfsverordening, vast te stellen de volgende V E R ORDENING, houdende wijziging van de verordening van 31 Januari 1918 Gemeenteblad No. 3) betreffende de wedden van ambtenaren in dienst der gemeente Leiden, laatstelijk gewijzigd bij verordening van 19 Maart 1934 Gemeente blad No. 7). Artikel I. Staat D, bedoeld in artikel 2 van bovengenoemde ver ordening, wordt in dier voege gewijzigd, dat bij de betrekking van „Adjunct-Directeur Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit" een noot wordt geplaatst, luidende als volgt: „De oudste adjunct-directeur in dienstjaren als zoodanig, geniet boven de wedde een toelage van ƒ500.per jaar." Art. II. Deze verordening treedt in werking op een door Burge meester en Wethouders te bepalen datum. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Amendement-Wilbrink. Aan den directeur zijn toegevoegd twee adjunct direc teuren waarvan de oudste in dienstjaren de titel draagt van adjunct directeur plaatsvervangend directeur. De adjunct directeur, plaatsvervangend directeur' is den directeur behulpzaam bij de regeling en de uitvoering van den geheelen diensthij is belast met de onmiddelijke leiding van een in zijn instructie te omschrijven deel daarvan met uitzondering van de afdeeling d. De adjunct directeur plaatsvervangend directeur zal voor die plaatsvervanging een jaarlijksche toelage van 500, ontvangen. Jac. Wilbrink. N°. 137. Leiden, 8 Juni 1934. De hierbij overgelegde circulaire van Gedeputeerde Staten der provincie Zuid-Holland d.d. 9 Mei 1934 G. S. N°. 45 (Provinciaal Blad 1934 N°. 47) noopt ons de ontwerp-ver ordening, regelende den rechtstoestand van de ambtenaren en werklieden in dienst der gemeente Leiden, opgenomen in Ingekomen Stukken N°. 105, op enkele punten te wijzigen en aan te vullen. De aan te brengen wijzigingen zijn in hoofdzaak van zuiver redactioneelen aard en wij achten het daarom ook niet noodig daaromtrent nog weder het advies van de Alge meene Ambtenaren- en Algemeene Werklieden Commissiën in te winnen. In de eerste plaats wordt thans voorgesteld artikel 9 in dien zin aan te vullen, dat gehuwde of in concubinaat levende rrouwen voor aanstelling als ambtenaar/werkman niet in aanmerking komen. Deze bepaling, bedoeld als een instructie aan het tot aanstelling bevoegd gezag en derhalve in artikel 9 op haar plaats, kan beschouwd worden als het natuurlijke gevolg van den regel (art. 88), dat aan de vrouwelijke ambte naar, die in het huwelijk treedt of in concubinaat gaat leven, eervol ontslag wordt verleend. De in de tweede plaats voorgestelde wijziging van art. 23 3e lid, en hetzelfde geldt ook voor de wijziging van art. 84, le lid sub j, strekt om de redactie, die ontleend was aan de circulaire van Gedeputeerde Staten van 24 October 1933 G.S. N°. 67 (Provinciaal Blad 1933 N°. 80), in overeenstemming te brengen met die, gegeven in de bovengenoemde circulaire van 9 Mei jl. Ten slotte heeft de wijziging en aanvulling van de artt. 45, 46 en 47 ten doel de redactie van die artikelen nog meer te conformeeren aan die van de artt. 17, 18 en 19 van het Rijksambtenarenreglement; het nieuw voorgestelde tweede lid van art. 46, dat aan het begrip „herhalingsoefening" eenige uitbreiding geeft, beteekent wel iets meer dan een bloote redactiewijziging, doch deze bepaling kan alleen ten voordeele van het personeel strekken en ontmoet overigens bij ons College geen bezwaar. Op grond van het bovenstaande brengen wij derhalve in de ontwerp-verordening, regelende den rechtstoestand van de ambtenaren en werklieden in dienst der gemeente Leiden, alsnog de volgende wijzigingen aan: I. Aan het slot van art. 9 wordt toegevoegd: „Voor aanstelling komen gehuwde of in concubinaat levende vrouwen niet in aanmerking." II. Art. 23, 3e lid, wordt gelezen als volgt: „3. Het is den ambtenaar/werkman verboden om in dienst of bij het gekleed gaan in uniform insignes of andere onder- scheidingsteekeningen of in dienst uniformkleedingstukken te dragen, een en ander voor zoover die niet vanwege het daartoe bevoegde gezag zijn Verstrekt of voorgeschreven, of voor zoover niet tot het dragen daarvan aan de ambte naren in 's Eijks dienst door den Voorzitter van den Eaad van Ministers, op grond van het bepaalde in artikel 50 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, vergunning is verleend."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 5